Loon te laat betaald? Wettelijke verhoging

Een ambtenaar wordt onder het ‘oude’ ambtenarenrecht ontslagen. Ten onrechte, blijkt later. De arbeidsrelatie herleeft en wordt een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Maar over 23 maanden is zijn salaris te laat betaald. Heeft hij dan recht op de wettelijke verhoging?

© Michel Knapen

René Eemwijk* is sinds 2004 ambtenaar bij een scholenstichting in de gemeente Leidschendam-Voorburg, als controller. Vijftien jaar later – op 30 december 2019, twee dagen voordat de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) ingaat – wordt hij op disciplinaire gronden ontslagen. Eemwijk verliest zijn bezwaar- en beroepsprocedure, maar wint bij de Centrale Raad van Beroep, die in november 2021 het ontslagbesluit terugdraait. Het salaris over de periode dat Eemwijk is misgelopen – de 23 maanden dat hij was ‘ontslagen’ – wordt alsnog in één keer nabetaald.
Achteraf gezien had Eemwijks aanstelling per 1 januari 2020 van rechtswege moeten worden omgezet in een arbeidsovereenkomst, conform de Wnra. Hij valt dan onder het private arbeidsrecht. Daarbinnen geldt de regel dat salarissen tijdig moeten worden betaald, anders kan een werknemer aanspraak maken op een wettelijke verhoging. Die kan oplopen tot 50 procent van het achterstallige loon. Eemwijk vordert € 69.743 aan wettelijke verhoging. Hij is formeel nooit ontslagen geweest, had dus altijd recht op doorbetaling van zijn loon maar dat is veel te laat betaald.
Bij de kantonrechter vangt Eemwijk bot, hij gaat in hoger beroep. Het gerechtshof Den Haag oordeelt dat het ontslagbesluit in juridische zin moet worden geacht niet te hebben bestaan. Achteraf gezien had Eemwijk vanaf op 1 januari 2020 recht op zijn loon. Dan heeft hij in principe recht op de wettelijke verhoging.
Volgens de kantonrechter was het niet aan de stichting toe te rekenen dat zij gedurende de rechtbankprocedure geen loon aan Eemwijk heeft betaald. Maar dit klopt volgens het hof niet: de beslissing van de stichting om Eemwijk na het ontslagbesluit geen loon te betalen, komt gewoon voor haar rekening. Deze tekortkoming kan aan de stichting worden toegerekend – ook nu na maanden procederen definitief duidelijk is geworden dat het ontslagbesluit onjuist was. Ook dan bestaat aanspraak op de wettelijke verhoging, oordeelt het hof. En dat geldt ook nu twee juridische regimes naadloos in elkaar overlopen: ook wie is ontslagen onder het ambtenarenrecht kan aanspraak maken op de verhoging, als een arbeidsrelatie herleeft (hier als gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep) en er zo een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht ontstaat.
Maar krijgt Eemwijk ook waar hij om vraagt? De werkgever verzoekt namelijk een matiging van dat bedrag. Duidelijk is dat de te late betaling van Eemwijks loon uitvloeisel is van het besluit van de stichting om hem ontslag te verlenen. Daarover is volop geprocedeerd, waarbij de stichting ook zaken heeft gewonnen. Hieruit concludeert het hof dat de werkgever niet een compleet onverdedigbaar standpunt heeft ingenomen: er waren zeker gronden aanwezig om Eemwijk te ontslaan, maar die bleken achteraf niet sterk genoeg. De stichting heeft dan ook niet lichtzinnig het ontslagbesluit genomen. Dat is al een argument om het bedrag te verlagen. Verder kijkt het hof naar het totaalbedrag van de nabetaling, wat wordt vermeerderd met een ontslagvergoeding, de wettelijke rente, en bedragen wegens niet genoten vakantieverlof en pensioenopbouw. Dat vindt het hof kennelijk al een behoorlijke som. Het hof stelt de wettelijke verhoging op € 10.000. Een tegenvaller: Eemwijk rekende op bijna 70 mille.

* De naam is gefingeerd.

ECLI:NL:GHDHA:2023:2027

Gepubliceerd in: Binnenlands Bestuur 5, 15 maart 2024.

Ambtenaar moet teveel aan loon terugbetalen

Door een fout krijgt een ambtenaar een te hoog salaris. De gelukkige zelf bestrijdt dit. Komt de fout voor rekening van de werkgever of moet de ambtenaar het te veel ontvangen loon terugbetalen?

© Michel Knapen

Joël Herven* werkt als behandelfunctionaris bij de Belastingdienst. Qua salaris (€ 2.631 bruto) zit hij in de groepsfunctie F, trede 0. Omdat hij goed functioneert, wordt dit een half jaar na zijn aanstelling en met terugwerkende kracht omgezet in groepsfunctie F, trede 6 (€ 2.683). Snel daarna krijg Herven te horen dat hij is ingedeeld in salarisschaal 10, trede 6 (€ 3.740). Ruim een jaar later vertelt zijn leidinggevende dat er een fout is gemaakt: schaal 10, trede 6 had moeten zijn groepsfunctie F, trede 6. Zijn salaris wordt weer op het eerdere niveau gezet en het te veel betaalde salaris moet hij terugbetalen (€ 6.648 netto). Daar is Herven het niet mee eens. Bij de kantonrechter stelt hij dat hij niet wist en ook niet kon weten dat hij te veel salaris had ontvangen. Het salarisbesluit (schaal 10, trede 6) staat rechtens vast, zijn werkgever kan niet zomaar de arbeidsvoorwaarden eenzijdig wijzigen en door het vertrouwensbeginsel kan er niets meer worden teruggevorderd. Bij de kantonrechter krijgt Herven geen gelijk, hij gaat in hoger beroep.

Het is vaste jurisprudentie dat een bestuursorgaan bevoegd is tot terugvordering van wat aan een ambtenaar ten onrechte is betaald, mits de ambtenaar wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij te veel salaris ontving. En Herven wist ervan, stelt het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Toen hij in dienst trad kreeg hij een studiegids waarin stond dat hij in groepsfunctie F werd ingedeeld. Dat stond ook in zijn aanstellingsbesluit en daar werd ook zijn salaris genoemd. Dit werd nog eens herhaald in een beoordelingsgesprek, waarin werd verwezen naar interne richtlijnen. Het gespreksverslag is door Herven ondertekend. Het hof constateert dat de Belastingdienst voorafgaande aan het aanstellingsbesluit heel duidelijk is geweest over de salarisschaal en de trede waarin Herven zou worden geplaatst: functiegroep F, trede 6. Herven geeft toe dat hij op zijn loonstrookje schaal 10 trede 6 had gezien. Hij wist dus van de door de Belastingdienst gemaakte fout.

Herven stelt terecht dat zijn salaris in één keer zou worden verhoogd van periodiek 0 naar 6, in functieschaal F, als hij een interne opleiding zou afronden. Dat hij daardoor zo’n € 1.000 bruto per maand meer ging verdienen, was voor hem geen aanleiding om te bedenken dat de Belastingdienst een fout had gemaakt. Toch had, zo stelt het hof, de indeling in de verkeerde salarisschaal voor hem voldoende reden moeten zijn om te twijfelen aan de juistheid van zijn salaris. De salaristabellen met de salarisbedragen stonden ook op het intranet en Herven had dit kunnen inzien – ook al stelt hij dat hij het daar niet heeft kunnen vinden. Dan had hij er nog naar kunnen vragen. Het had voor Herven redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hem ten onrechte te veel salarisverhoging was toegekend.

Van een ambtenaar mag een aanzienlijke mate van oplettendheid worden verwacht bij het controleren van afrekeningen en specificaties die hem door het bevoegd gezag worden toegezonden. Ook het gerechtshof oordeelt (uitspraak 16 januari 2024) dat Herven het te veel ontvangen salaris moet terugbetalen. Hij moet ook de proceskosten van zijn werkgever betalen: € 783 aan griffierecht en € 3.549 aan advocaatkosten.

* De naam is gefingeerd.
ECLI:NL:GHSHE:2024:78
Gepubliceerd in: Binnenlands Bestuur 4, 1 maart 2024

‘Privaatrecht moet niet al te veel losgezongen raken van de werkelijkheid’

In het werk van hoogleraar burgerlijk recht Willem van Boom (Radboud Universiteit Nijmegen) komen rechtseconomisch denken, multidisciplinariteit en het belang van empirisch onderzoek samen. ‘We mogen best afstappen van het Anglo-Amerikaanse model dat stelt: contract is contract.’

© Michel Knapen

Twee jaar zit hij er nu, hij is bijna 55, en hij begint spontaan over zijn afscheid als hoogleraar burgerlijk recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Niet dat hij van plan is weg te gaan, want hij heeft het er ontzettend naar zijn zin. Maar hij begint voor zijn gevoel nu wel aan de laatste fase van zijn carrière. Dat houdt hem bezig. Want hoe doe je dat eigenlijk? ‘Ik wil niet tot de dag van mijn pensioen vasthouden aan mijn eigen positie en functies. Op een dag ben je toch weg en dan moeten plotseling andere mensen al die gaten gaan vullen. Tegelijk wil ik wel zinvol bijdragen aan de universiteit. Ik hoop dus dat de universiteit mij wil begeleiden naar een goede invulling van die laatste jaren. We moeten als organisatie niet alleen iets bieden bij het ‘onboarden’, maar ook bij ‘offboarden’.’

Leerstoelhopper

Van dat vasthouden aan de eigen positie heeft Willem van Boom duidelijk niet zo veel last: na professoraten te hebben vervuld in Tilburg, Rotterdam en Leiden is Nijmegen zijn vierde plek in twintig jaar. Het woord ‘leerstoelhopper’ is al gevallen. En met nog zo’n tien jaar voor de boeg, begint hij al over een exit-strategie. Dat heeft ook te maken met het feit dat hoogleraren er niet sec zijn voor onderzoek en onderwijs. In Rotterdam en Leiden was Van Boom afdelingsvoorzitter, in Nijmegen opnieuw. ‘Dat is veel management, en méér dan wanneer je een gewone rechter of advocaat bent. Je bent leidinggevende voor een grote groep mensen. Dat is niet vervelend, maar het is wel een zware verantwoordelijkheid. Soms moet je lastige gesprekken voeren en als er in de academische wereld één ding is dat liever uit de weg wordt gegaan is het ‘t voeren van moeilijke gesprekken.’
Van Booms afdeling, burgerlijk recht, is in Nijmegen de grootste van de rechtenfaculteit. Tot ‘zijn’ afdeling behoren bijvoorbeeld ook het intellectueel eigendomsrecht en digitaliseringsvraagstukken. Die breedte van het recht is letterlijk te zien in het Grotiusgebouw van de Radboud. In het midden loopt een brede trap, aan één kant daarvan zie je, verdeeld over meerdere verdiepingen, een enorme bibliotheek. Met boeken – en die zijn er vooral voor de docenten en onderzoekers, zegt Van Boom.
Er komt een generatie rechtenstudenten aan die niet meer gewend is om te lezen, wat voor een juridische opleiding toch wel een condicio sine qua non is. ‘Als je een kortere route weet, via samenvattingen, dan nemen veel studenten die. Het is aan de docenten om daar een weerwoord op te formuleren. Zoals: minder lesstof aanbieden via de computer, want dan zoeken studenten op trefwoorden. We moeten boeken voorstellen die ze echt moeten hebben gelezen. Dat lezen valt me overigens nog mee, maar de taalvaardigheid van studenten is wel achteruit gehold. Schrijven zonder fouten is voor hen ingewikkeld, maar vooral teksten structureren, hoofdzaken van bijzaken onderscheiden en gewoon: begrijpend lezen. Maar wat is de juristerij? Het structureren van veel informatie. Als studenten dat aan het eind van de rit kunnen, dan is de missie geslaagd. Daar doen we ons best voor.’

‘Dan maar rechten’

De rechtenstudie ligt niet op zijn netvlies als Van Boom het einde van de middelbare school ziet naderen. Hij zit dan in de categorie ‘weet niet, dan maar rechten’, net als een paar schoolvrienden. Diep in zijn hart heeft hij meer op met klassieke talen, maar dan zijn de opties na de studie veel beperkter. In zijn familie zitten verder meer bèta’s dan alfa’s, juristen zijn er een onbekend fenomeen. Op de Universiteit van Amsterdam is hij geen bijzonder bevlogen rechtenstudent, de cijfers zijn niet geweldig, in de collegezalen valt hij niet bepaald op. Maar de studententijd, is zijn visie nu, zegt helemaal niets over waar iemand uiteindelijk terechtkomt en waar zijn talenten liggen. Gaandeweg ontdekt Van Boom zelf dat zijn kracht vooral ligt in het doen van onderzoek en zoiets komt in de studietijd doorgaans niet echt naar voren.
Het werd daarom ook geen strafrecht: ‘Voor mijn gevoel zitten daar relatief weinig manieren in om creatief te denken over het recht. Dat vind ik veel meer in de open structuren van het privaatrecht.’ Dat kwam voor het eerst tot uitdrukking in zijn masterscriptie over een lastig onderwerp: toekomstige vorderingen. ‘Het treurige is dat dit leerstuk na dertig jaar nauwelijks verder is ontwikkeld. Er is weinig rechtspraak over en het is nog steeds onduidelijk wat wel en niet een toekomstige vordering is, hoewel dit voor de financieringspraktijk heel belangrijk is.’

Dazzle painting

De afdelingsvoorzitter huist in een bescheiden kamer. Twee bureaus tegen elkaar, een kleine overlegtafel, stapels boeken op de grond en meters op de planken. Een schoolkaart van het Verenigd Koninkrijk aan een wand (‘heb ik een tijd gewerkt’) is vooral bedoeld om een lege muur op te vullen. Aan een andere muur hangen twee (nageschilderde) doeken van de Zweedse auteur August Strindberg, die op depressieve momenten ook schilderde. Somber zijn deze schilderijen, Van Boom benadrukt dat hij zelf niet zo is.
Wat hier aan de muur hangt is daarom minder symbolisch dan wat zijn kamer op de Universiteit Leiden sierde, waar hij nu twee jaar weg is: een plaat van een schip met schutkleuren, volgens de dazzle paint-techniek. ‘Daarmee kun je iemand visueel uit het lood slaan. Op Britse schepen werden tijdens de Eerste Wereldoorlog verschillende kleurvakken en lijnen geplaatst. Duitse onderzeeërs konden zo met hun periscoop niet goed zien of een schip naar hen toe kwam of van hun wegvoer, en wat de koers precies was. Maar dat was een aanname: er is nooit goed onderzocht of dat echt werkte. Het werd vooral gebruikt om de bemanningsleden een gevoel van veiligheid te geven.’ Die plaat hing niet voor niets op zijn kamer: ‘Het is een metafoor voor de manier waarop we in het recht beslissingen nemen, zonder te weten of het wel goed uitpakt.’
Dat laatste is essentieel, en kreeg een aantal jaar geleden bij Van Boom vorm toen hij zich ging bezighouden met empirisch onderzoek door juristen, wat hij civilologie noemt. Ontstond al snel gedoe over, sommige rechtssociologen werden er knorrig van, herinnert hij zich. ‘Die zeiden: wat is dit voor nieuwlichterij? Dit doen wij al jaren. En wie zijn jullie om opeens ons vakgebied binnen te dringen? Vond ik wel een beetje flauw. Wat we ermee beoogden: heb oog voor andere wetenschappen die iets empirisch kunnen vertellen over al die aannames waar we als juristen vanuit gaan.’

Bange bestuurders

Hij verwijst naar het onderwerp ‘bange bestuurders’: het idee dat bestuurders uit angst voor aansprakelijkheid voorzichtiger worden en minder risico’s nemen, waardoor de winstgevendheid van hun onderneming wordt aangetast. Daarover ging de oratie (2005) van Maarten Kroeze, nu vicepresident van de Hoge Raad. ‘Dat klinkt mooi, maar of het waar is weten we niet. Dat moet je eerst onderzoeken – net als de dazzle schepen – en de empirie kan daarbij helpen. Alleen als je dat goed onderzoekt, kun je stellen of het recht op dat punt moet worden aangepast.’
Dat geldt ook voor medici: gaan zij uit angst voor aansprakelijkheid ook anders te werk? ‘Ik geef toe dat de advocaat om de hoek daar niet direct iets aan heeft, maar beleidsmakers en wetgevers wel. Die moeten weten hoe mensen beslissingen nemen, hoe je gedrag reguleert en hoe je markten inricht. Inzichten van juristen, psychologen en andere gedragswetenschappers zijn daarvoor cruciaal.’
Dat onderzoek levert echt wat op, zegt Van Boom: meer bescheidenheid over de juridische professie. ‘Dertig jaar geleden kon je van alles opschrijven in je juridische proefschrift, gewoon omdat je vond dat het zo zat. Tegenwoordig zul je meer moeten verantwoorden hoe je eraan bent gekomen. Een notie over bange bestuurders kun je niet meer opschrijven zonder het goed te onderzoeken. Dat is echt een verandering in het civiele recht, maar ook een van de uitdagingen voor de toekomst: voorkomen dat het privaatrecht al te zeer losgezongen raakt van de werkelijkheid. Daar hebben we de afgelopen jaren echt stappen gezet.’

Kwartet

Op zijn tafel ligt ‘het kwartet’, vier boekjes van even zo veel oraties die hij de afgelopen twee decennia heeft uitgesproken. In Tilburg ging het over hoe het aansprakelijkheidsrecht omgaat met structurele fouten, een actueel thema: ‘Stel er valt tijdens de vlucht een stuk uit de romp van een vliegtuig. Is dat een fout van een individuele medewerker of is er in het productieproces iets misgegaan? In dat laatste geval kun je spreken van een structurele fout. Daarvoor probeerde ik in het aansprakelijkheidsrecht een fundament te zoeken. Maar die oratie is het minst opgepikt.’
De tweede oratie (Rotterdam) ging over hoe het privaatrecht omgaat met sancties die worden gesteld op fouten die worden gemaakt. In Leiden ging de oratie vooral over het werk binnen rechtenfaculteiten. Dat zijn een soort bijenkorven van juristen, maar er vliegen ook criminologen, psychologen en sociologen in en uit. ‘Dat maakt dat je veel meer potentie hebt in zo’n faculteit om een multidisciplinaire benadering van het recht te realiseren dan vaak wordt gedacht.’ De vierde oratie (Nijmegen) is de meest actuele, die gaat over iustium pretium. ‘Volgens de handboeken is de rechtvaardige prijs voor een goed niet een erkend leerstuk in het privaatrecht. Ik denk daar toch anders over.’
Als er al een rode draad is te ontwaren in die vier oraties, is het multidisciplinariteit. In Tilburg is Van Boom zich gaan verdiepen in veiligheidsstudies en duidde hij zaken als risicoberekening en risico-inschatting in het aansprakelijkheidsrecht. In Leiden kwamen er statistieken aan te pas. De Rotterdamse en Nijmeegse oraties waren geïnspireerd door de rechtseconomie. (‘Misschien heb ik toch iets van een bèta-gen opgepikt uit de familiestamboom’, suggereert Van Boom.)

Wat heb je daar aan als praktijkjurist?
‘Alles wat privatisten doen aan universiteiten is er voor de rechtspraktijk. Of ze nou handboeken schrijven, annotaties opstellen of rechtseconomische analyses maken. Dat is wezenlijk voor beleid en mogelijk ook direct voor de rechtspraak.’

Een goede wisselwerking tussen die disciplines is er echter nog niet, constateert Van Boom. Inzichten van andere onderzoekers sijpelen maar langzaam door in het privaatrecht, ‘een heel stabiel rechtsgebied’. Zo zal het ook gaan met zijn Nijmeegse oratie over ruilrechtvaardigheid. Daarin gaat hij in op de vraag hoe het privaatrecht moet omgaan met het concept ‘rechtvaardige prijs’.
Die vraag dringt zich op als blijkt dat banken meer rente in rekening brengen op kredieten dan zou moeten op basis van de geldmarktrente. Of als een ondernemer ziet dat een groot deel van de kosten van een financieel product als provisie in de zakken van een tussenpersoon verdwijnt. Of wanneer technisch identieke scheermesjes voor vrouwen duurder zijn dan voor mannen – het probleem van pink tax, dat zich ook voordoet bij kappers: vrouwen zijn daar meer geld kwijt dan mannen. Of als energiecontracten, als gevolg van de Russische agressieoorlog, uit balans raken en ondernemers en burgers wel aan die contracten worden gebonden. Is dat rechtvaardig? Geldt dan: contract is contract?
Van Boom heeft daar moeite mee. Het gaat steeds om overeenkomsten en ­prijzen, maar óók om waarde en waardering. ‘Afstappen van het pure contractsmodel tart het klassiek-economisch denken. Want volgens economen worden prijzen door de markt bepaald, ‘wat de gek ervoor geeft’.’
Maar dat beeld is aan het kantelen, zegt Van Boom. Neem een letselschadekwestie. ‘Huur je daarvoor een advocaat in, dan kunnen zijn kosten, als die redelijk zijn, worden verhaald op de verzekeraar. Staat in het Burgerlijk Wetboek. Maar wat is redelijk? Als dat helemaal vrij is, dan zou ik als advocaat mijn uurtarief kunnen opschroeven. Rechters toetsen nu veel actiever of het uurtarief en het aantal gespendeerde uren wel redelijk zijn. Dat is ook een vorm van iustum pretium.’
Toch gaan rechters daar niet altijd in mee. Neem de hoge inflatie en de gevolgen die dit heeft voor bijvoorbeeld energiecontracten. Ingrijpen gebeurt weinig, in Nederland geldt: contract is contract. ‘Er moet echt iets aan de hand zijn voordat we ingrijpen in een contract, ook al weten we dat de ene partij veel machtiger is dan de andere. Onze rechtscultuur is terughoudend in het openbreken van overeenkomsten. In landen om ons heen zijn rechters veel meer bereid dat wel te doen: de uitkomst van dit contract vinden ze dan in strijd met de goede zeden, of onevenwichtig. Wij zitten veel meer in het Anglo-Amerikaanse model.’

Waar komt dat vandaan?
‘Mogelijk is dat een onuitgesproken idee dat wij studenten meegeven, en dat vervolgens in de advocatuur en de rechterlijke macht doorsijpelt. Zeker in business to business verhoudingen worden contracten niet zo maar opzijgezet. Dat heeft misschien te maken met een nationale geschiedenis. Duitsland is een paar keer bijna ten onder gegaan, ook economisch. Rechters zijn zich daar bewust van. Een sterke inflatie? Een pandemie? Als dat erg nadelig uitpakt in contracten, dan moeten we daar wat mee. In Nederland hebben wij dat soort ontwrichtende situaties minder meegemaakt en zijn dan terughoudender in het openbreken van contracten.’

Té terughoudend?
‘Ja, dat mag best vaker. Het is geen slecht idee als we iets meer schuiven richting die andere jurisdicties.’

Rechtseconomisch denken, multidisciplinariteit, het belang van empirisch onderzoek – Van Boom heeft op dit gebied één ‘held’ die hij niet onbenoemd wil laten: de Schotse moraalfilosoof en econoom – avant la lettre – Adam Smith. ‘Die heeft een heel vakgebied weten te creëren. Dat vind ik echt briljant.’ Van Boom roemt diens boek The Wealth of Nations; psychologie zit erin, aardrijkskunde, muntvraagstukken, kolonisatiekwesties. ‘Hij waarschuwde al voor kartelvorming. Als we hem met moderne ogen interpreteren, zegt hij dat het mededingingsrecht een belangrijk fundament is van een goed werkende markt.’

Waarover gaat uw vijfde oratie?
‘Ik hoop dat dat mijn afscheidsrede hier is. Die zal, zoals ik het nu zie, gaan over het punt waarmee we begonnen: het offboarden. En dan dus eens niet over privaatrecht.’ •

Wie is Willem van Boom?
Willem van Boom (1969, Koog aan de Zaan) studeerde rechten aan de Universiteit van Amsterdam (1987-1992). In 1999 promoveerde hij aan Tilburg University op Hoofdelijke verbintenissen. Hij was achtereenvolgens hoogleraar privaatrecht in Tilburg (oratie: Structurele fouten in het aansprakelijkheidsrecht, 2003), hoogleraar privaatrecht in Rotterdam (oratie: Efficacious Enforcement In Contract And Tort, 2006), hoogleraar civiel recht in Leiden (oratie: Door meten tot weten, 2015) en is momenteel hoogleraar burgerlijk recht in Nijmegen (oratie: Ruilrechtvaardigheid en privaatrecht, 2023). Van Boom is tevens raadsheer-plaatsvervanger in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bestuurslid van de Stichting Ars Aequi en van de Stichting Onderzoek Collectieve Actie (OCA) en redacteur van het Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht.
Tegenwoordig is hij ook redactielid bij de stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog. ‘Geschiedenis vind ik heel fascinerend. Mijn eerste bijdrage voor deze club ging over de landbouw en voedselvoorziening tijdens WO I. Als ik morgen word ontslagen, dan ga ik me verdiepen in de geschiedenisvraagstukken van de negentiende eeuw en begin twintigste eeuw.’
Verder wandelt Van Boom graag. ‘Vooral als het regent. Dan is er niemand buiten.’

Gepubliceerd in Mr. 2, februari 2024.