In het bestuursrecht bestaat de ‘conclusie’ tien jaar. De hoogste bestuursrechters zijn positief over dit nog jonge instrument, maar er zijn aandachtspunten. ‘Een zelfstandig werkend parket voor de hoogste bestuursrechters kan aantrekkelijk zijn.’
© Michel Knapen
Het is 2012 en bijna twintig jaar na de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven te maken krijgen met twee nieuwe fenomenen: de grote kamer en de ‘conclusie’. Het bestuursrecht kent, met de belastingkamer van de Hoge Raad erbij, vier hoogste rechterlijke colleges –en zij geven allemaal uitleg aan dezelfde bestuursrechtelijke begrippen en leerstukken – en die verschilden soms.
De grote kamer, waarin vijf rechters zitting hebben uit de verschillende bestuursrechtelijke rechtscolleges, is vooral bedoeld om de rechtseenheid tussen de colleges te bevorderen. Met de conclusie wordt beoogd rechtsvorming en rechtsontwikkeling te stimuleren. Een conclusie, een juridisch advies (dus niet-bindend) aan een van de hoogste rechtscolleges, wordt geschreven (‘genomen’) door een staatsraad- of raadsheer-advocaat-generaal (A-G). De wettelijke basis hiervan ligt in de Algemene wet bestuursrecht.
Geen budget
De titel ‘founding father’ van de bestuursrechtelijke conclusie vindt Jaap Polak toch te veel eer. Ja, hij was de eerste die het instrument gebruikte, toen hij tussen 2010 en 2017 voorzitter was van de Afdeling bestuursrechtspraak. Maar het waren toch de bestuursrechtelijke colleges die er sámen voor hebben gepleit dat de conclusie in 2013 in het bestuursrecht werd ingevoerd.
De wet zegt weinig over de vormgeving van conclusies, dat mochten de colleges zelf regelen. Polak: ‘De enige wettelijke voorwaarde is: een conclusie wordt genomen door een lid van het rechterlijk college dat de conclusie vraagt. Ik vond dat dit mensen moesten zijn die op afstand staan van de rechtscolleges. Onafhankelijke juristen. Daar hechtte ik veel waarde aan en zo is ook gebeurd.’
Zo begon de zoektocht naar de eerste staatsraden-advocaten-generaal. Dat waren hoogleraar Rob Widdershoven (deskundig in het Europees en Nederlands bestuursrecht) en advocaat-generaal bij de Hoge Raad Leen Keus (Europese recht overheidsaansprakelijkheid). Zij wilden graag, herinnert Polak zich: ze vonden het leuk én eervol. ‘Er waren ook mensen binnen de Afdeling die lieten doorschemeren: ik zou dat ook wel willen doen. Maar onafhankelijke adviezen krijgen van directe collega’s, dat was geen goede invulling.’
Een ander aspect dat in 2013 speelde: er was geen budget voor de invoering van de conclusie. ‘Wij hadden niet de ‘luxe’ zoals het parket bij de Hoge Raad heeft, dat in beginsel conclusie neemt in alle civiele zaken’, aldus Polak. De Afdeling bestuursrechtspraak doet in ruim tienduizend zaken per jaar uitspraak en in een heel beperkt aantal daarvan nemen we een conclusie. ‘Het moet binnen het bestaande budget.’
Over de grenzen
Bart Jan van Ettekoven, de huidige voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, heeft de conclusie als rechtsvormend instrument helemaal omarmd. Wat partijen in hun zaak naar voren brengen is vooral gericht op hun eigen positie en op de feiten. De rechter kan behoefte hebben aan bredere voorlichting over hoe een bepaalde rechtsvraag moet worden beantwoord. ‘Een advocaat-generaal is bij uitstek in staat een juridisch vraagstuk van verschillende kanten te belichten. Hij kijkt naar de wetsgeschiedenis, de rechtspraak van andere rechtscolleges en werpt soms een blik over de grenzen van het bestuursrecht heen, ook naar het Europese en internationale recht.’
Bestuursrechtelijke conclusies zijn wel anders vormgegeven dan die in het civiele, straf- en belastingrecht. Bij de Hoge Raad beslist het parket in belasting- en strafzaken zelfstandig in welke zaak een conclusie wordt genomen. Er is geen ‘bestuursrechtelijk parket’. In de Algemene wet bestuursrecht staat dat de presidenten van de Centrale Raad van Beroep en van het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak om een conclusie kunnen vragen. Voorstellen daarvoor komen van rechters en de juristen die de zaken behandelen. Van Ettekoven: ‘Onze instructiejuristen zijn daar alert op, maar de selectie in het vooronderzoek levert in de praktijk helaas nog te weinig op. Zij letten vooral op afdoening van zaken en het bewaken van doorlooptijden. Het vragen van een conclusie levert namelijk al snel vier tot zes maanden vertraging op.’
Chinese walls
De A-G wordt bij de Afdeling bestuursrechtspraak ondersteund door één of meer medewerkers van de kennisunit. Deze wetenschappelijk georiënteerde juristen kunnen de A-G helpen door relevante jurisprudentie aan te leveren, in de wetsgeschiedenis te duiken en notities op te stellen over deelaspecten van de conclusie. Van Ettekoven: ‘We hechten eraan dat de juristen van onze kennisunit geen contact hebben met de juristen die in dezelfde zaak de zittingskamer ondersteunen. Hiervoor gelden strenge Chinese walls. En hoewel alle medewerkers in hetzelfde gebouw werken en in hetzelfde bedrijfsrestaurant lunchen, is de code duidelijk: over zaken waarin een conclusie is gevraagd – géén contact met elkaar.’
De Afdeling bestuursrechtspraak, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven zijn tien jaar geleden ‘bescheiden’ begonnen met twee A-G’s, later zijn er daar twee bijgekomen (Peter Wattel en Gerbant Snijders). Sinds kort kan de Afdeling bestuursrechtspraak een beroep doen op – wat intern wordt genoemd – een materie-A-G: Tonny Nijmeijer, die vooral conclusies neemt op het gebied van het omgevingsrecht.
Externe oriëntatie
Takvor Avedissian, president van de Centrale Raad van Beroep, omschrijft tien jaar conclusies en de grote kamer in het bestuursrecht als een ‘feest van alle bestuursrechtelijke colleges’. Twee keer heeft hij een conclusie gevraagd, over de (derde)belanghebbende en over het terugkomen van een onherroepelijk geworden boetebesluit. Hij ziet het vragen van een conclusie ook als een vorm van ‘externe oriëntatie’. ‘Stel je open voor de buitenwereld, durf in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen. Geef ruimte aan rechtsontwikkeling, ook aan de rechtswetenschap. Het initiëren en stimuleren van conclusies past daarin.’
Onlangs is ook de Centrale Raad van Beroep gestart met een eigen materie-A-G. Dat is Ruth de Bock, tevens A-G bij het parket van de Hoge Raad. ‘Nuttig en ook nodig’, zegt Avedissian daarover. ‘In het sociaalrechtelijke domein behandelen wij onderwerpen die niet per se de andere colleges aangaan. We hebben wel behoefte aan dwarsverbanden tussen leerstukken, in het kader van rechtsontwikkeling en rechtseenheid binnen het sociaal recht. We zijn benieuwd naar raakvlakken met het civiele en strafrecht en internationaalrechtelijke aspecten. We kunnen natuurlijk zelf via ons eigen Wetenschappelijk Bureau ideeën genereren maar het mooie is dat een A-G een veelzijdig, onafhankelijk en gezaghebbend jurist is, onomstreden in zijn of haar deskundigheid. Een A-G houdt ons fundamentele bespiegelingen voor.’
Kampioen grote kamer
Theo Simons, president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven geeft het toe: hij is minder ‘activistisch’ in het vragen om conclusies dan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Dat kan komen, denkt hij, doordat de een er wat alerter op is dan de andere, of dat het ene gerecht zich iets meer wil profileren. Het komt ook doordat de Afdeling te maken heeft met meer verschillende onderwerpen. ‘Uiteindelijk maakt het niet uit wie de conclusie vraagt. We komen allemaal samen in de grote kamer waar we de conclusies behandelen.’
Simons zelf wordt gekscherend omschreven als de ‘kampioen grote kamer zitten’. Niemand van zijn collega’s heeft vaker aan een zitting van de grote kamer deelgenomen. ‘De grote kamer is heel belangrijk voor college-overstijgende rechtsvragen. We willen daarmee tot uitdrukking brengen dat de standpunten die daar worden ingenomen standpunten zijn van de – soms twee, soms drie, soms vier – colleges samen. Die functie wordt ondersteund door de conclusie.’
Net als Van Ettekoven heeft Simons een lijstje met mogelijke onderwerpen voor een conclusie. ‘Er staat één onderwerp op dat we in de grote kamer zouden moeten bespreken maar dat niet per se tot een conclusie hoeft te leiden: de contra legem toetsing van gebonden besluiten op grond van lagere algemeen verbindende voorschriften. Als in een regeling staat: je móet als bestuursorgaan een besluit nemen, mag je dan als rechter zeggen: ‘Liever niet, want het pakt onevenredig uit?’ In de praktijk zitten de drie bestuursrechtelijke colleges al op één lijn maar het is nog nooit dogmatisch goed opgeschreven.’
Ook Avedissian loopt met een idee rond. ‘Het civiele en strafrecht kennen de cassatie in het belang der wet. Zouden we niet een conclusie in het belang der wet moeten introduceren? Bij de Hoge Raad heeft dit geleid tot prachtige conclusies. Zo’n systeem zou ik wel interessant vinden voor het bestuursrecht. Maar het idee is nog niet uitgekristalliseerd.’
Veel leeswerk
Voor bestuursrechters die direct in de praktijk werken gaat het niet alleen om de conclusie maar ook om wat de hoogste bestuursrechters met de conclusies doen. Dat vindt Sander Lanshage, bestuursrechter in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en werkzaam in Curaçao.
‘Welke koers gaan ze varen? Uitspraken worden door bestuursrechters meer besproken dan de conclusie. Maar de conclusie zelf helpt enorm omdat daarin het bredere perspectief wordt geschetst. Prettig is ook dat de dogmatische kant van een onderwerp wordt belicht en dat de jurisprudentie van verschillende hoogste bestuursrechters nog eens op een rijtje wordt gezet. Dat scheelt voor mij enorm veel zoekwerk. Bovendien staat er vaak een lekkere stevige mening in waaraan je je eigen visie kunt spiegelen. Dat zijn allemaal grote voordelen van conclusies. Als er nog geen uitspraak is van de hoogste rechter, dan geeft een conclusie wel al de handvatten.’
Conclusies kunnen echter niet altijd één op één worden toegepast, ook niet in het Caribische deel van het Koninkrijk. ‘Toch zijn conclusies voor ons bruikbaar. Als ze gaan over bijvoorbeeld het besluit- of belanghebbende-begrip, dan is dat prima: dat kennen we hier ook. Zelf heb ik in verschillende zaken in de anderhalf jaar dat ik hier ben, andere thema’s uit conclusies actief gebruikt. Zoals de vraag of gedogen wel of geen beschikking is, het vertrouwensbeginsel, schaarse rechten, de bestuurlijke waarschuwing, exceptieve toetsing. Allemaal meer algemene leerstukken waar we hier ook mee werken.’
Maar soms, geeft Lanshage toe, is het wel veel leeswerk, zo’n conclusie. ‘Gelukkig geeft de Raad van State mooie persberichten uit. In de conclusie zelf staan een leeswijzer en een samenvatting. Een conclusie kan zelfs werk besparen als je deze op het juiste moment erbij pakt. Het verruimt je blik en kan een goede onderbouwing zijn van je eigen motivering van de uitspraak.’
Ook Simons vindt dat de meerwaarde van conclusies niet kan worden onderschat. ‘De advocaat-generaal heeft meer tijd dan wij om diep in de materie te duiken. In een conclusie kan hij zijpaden en alternatieve routes verkennen. Dat laatste is belangrijk. In de Nederlandse traditie schrijven wij niet: het kán zo maar ook zo, wij schrijven: het zít zo. Wij komen zelden of nooit met alternatieve wegen, dat zou ook veel meer tijd kosten. De A-G heeft die vrijheid wel en dat levert waardevolle inzichten op waarmee de zittingskamer zijn voordeel kan doen.’
Prikkelend
Theo Simons benadrukt dat het goed is geweest heel selectief met het instrument om te gaan. Het grootste deel van de conclusies is in heel belangwekkende zaken gevraagd, enkele ‘in de periferie’. ‘Dat heeft geleid tot richtinggevende uitspraken en belangrijke discussies in de wetenschap – zeker ook omdat conclusies van met name Widdershoven en Wattel nogal prikkelend zijn. Dat zien we graag.’
Conclusies hebben dan ook hun werk gedaan. De hoogste bestuursrechters oordelen nu veel gelijkmatiger, er is sprake van rechtseenheid. Simons: ‘Dat is pure winst. Ik kan niet één onderwerp benoemen waarvan ik zeg: dit doen we anders dan andere colleges. Zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak lange tijd het hoger beroep beperkter opgevat dan de andere colleges. Sinds vorig jaar is ook dat verschil verdwenen. Voor de rechtseenheid zullen toekomstige conclusies daarom wellicht minder betekenis hebben, maar voor de rechtsontwikkeling des te meer.’
Ook Jaap Polak constateert dat het instrument goed werkt, maar ook dat verbeteringen denkbaar zijn. ‘Heb je budgettair de ruimte om vaker conclusies te nemen, dan zou een zelfstandig werkend parket voor de hoogste bestuursrechters aantrekkelijk zijn. Nu komt toch de vraag op: waarom heeft de een wel een eigen parket en hebben de ander hoogste rechters dat niet?’
Takvor Avedissian legt conclusies ook langs een andere lat. ‘Je kunt kijken in hoeverre een conclusie wordt gevolgd. In de literatuur verschijnen stukken of een conclusie echt het verschil heeft gemaakt. Neem de conclusie over het vertrouwensbeginsel, met een pleidooi voor een verschuiving van het bestuurs- naar het burgerperspectief. Die conclusie is op veel plaatsen geciteerd: in de rechtswetenschap, de rechtspraktijk, in procedures in eerste aanleg en in hoger beroep. De conclusie over het evenredigheidsbeginsel was ook doorwrocht en origineel, evenals de conclusie over het verbod op grondwettelijke toetsing in relatie tot de toetsing van wetten in formele zin aan het evenredigheidsbeginsel. Het heeft nu al het nodige teweeggebracht in allerlei commentaren en de rechtswetenschappelijke literatuur. Kortom, conclusies doen ertoe. Ze zijn in het bestuursrecht niet meer weg te denken, ze zijn van grote toegevoegde waarde. En het belang neemt alleen maar toe met de materie-A-G.’
Vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel
Aan de andere kant: 25 conclusies in tien jaar tijd, dat is niet bepaald veel. Van Ettekoven: ‘Maar het soortgelijk gewicht van de conclusies is hoog. De conclusies gaan over begrippen die in het hele recht voorkomen, zoals over de redelijke termijn van artikel 6 EVRM. En over algemene leerstukken zoals de formele rechtskracht, schaarse rechten en de grenzen van het besluitbegrip. De grootste impact op de rechtspraktijk hebben de conclusies en uitspraken van de grote kamer over de materiële algemene beginselen van behoorlijk bestuur, het vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel. De oogst is rijk, ondanks het bescheiden aantal.’
Willen we meer conclusies, zegt Van Ettekoven, ‘dan moeten we nadenken over de selectie van conclusiewaardige zaken, over de lengte van conclusies, over nut en noodzaak van het meegeven van vragen aan de A-G, maar ook over de organisatie van de rechtsvorming. Als we naar bijvoorbeeld tien tot twintig conclusies per jaar zouden willen, dan redden we het niet meer met het op incidentele basis inlenen van topjuristen uit de wetenschap of van het parket bij de Hoge Raad.’
Een uitdaging zit nog in het vinden van nieuwe onderwerpen voor conclusies. ‘We hebben input nodig van de eigen werkvloer maar ook van buiten ons college. We staan open voor signalen van rechtbanken, de advocatuur, het openbaar bestuur en de wetenschap. Het meedenken over de rechtsvorming in het bestuursrecht verdient wat mij betreft een impuls.’
Vanuit Curaçao komt nog een suggestie. Het zou volgens bestuursrechter Sander Lanshage goed zijn als advocaten-generaal op eigen gezag een conclusie nemen, en niet alleen als ze daartoe worden uitgenodigd door de hoogste bestuursrechters. Ook hij vindt dat bestuursrechters in de eerste lijn zelf de verantwoordelijkheid kunnen nemen door voorstellen te doen voor een conclusie. Zelf heeft hij nog geen ideeën naar Nederland gestuurd: tja, de doorlooptijden in individuele zaken gaan voor. ‘Dat laat onverlet: als je een onderwerp signaleert voor een conclusie, zou je dat moeten doorgeven.’
Waarover gingen de bestuursrechtelijke conclusies?
Diverse conclusies gaan over kinderopvangtoeslagen. Er zijn conclusie genomen over de maximaal redelijke duur van een procedure, over het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, over de gedoogbeslissing, de bestuurlijke waarschuwing, bewijsvergaring in boetezaken, de invordering van dwangsommen, schaarse vergunningen, de sluiting van coffeeshops en – binnen het vreemdelingenrecht – wat onder een ‘veilig land’ kan worden verstaan.
Alle conclusies staan met volledige tekst op de website van de Raad van State en op rechtspraak.nl.
Gepubliceerd in: Mr. 1, februari 2023.