Topkantoren over toezicht, foute cliënten en de tijdgeest

Toezicht op de advocatuur, Russische cliënten, de inflatie, de relatie tussen grote kantoren en de sociale advocatuur. Het kwam allemaal aan de orde tijdens het door Mr. georganiseerde rondetafelgesprek met leidinggevenden van zes advocatenkantoren. ‘Kantoren moeten hun eigen morele keuze maken.’

© Michel Knapen

Ze hebben één ding gemeen: ze geven leiding aan een middelgroot of groot advocatenkantoor. Maar binnen de functie van managing partner zijn er meerdere smaken. Tot ieders verrassing zegt Joost Linnemann (Kennedy Van der Laan, 120 advocaten) dat hij géén advocaat meer is – hij is er CEO. ‘Het bestuursmodel dat we lange hebben gehad, was inefficiënt. Succesvolle advocaten moesten tijdelijk als bestuurder corvee doen. En wie daarna weer in de advocatuur ging werken, vond het moeilijk de draad opnieuw op te pakken.’ Een bestuurder van buiten halen, iemand die het kantoor van binnen niet goed kent, was een stap te ver. En omdat Linneman ‘besturen leuker vindt dan de praktijk’ werd dat snel de nieuwe werkelijkheid. Toga aan de wilgen, fulltime besturen.

Verbaasd
‘Goh, geen advocaat meer’, luidt het verbaasd aan een grote vergadertafel in de Chopin-zaal van Baker McKenzie aan de Zuidas. Zes bestuurders van even zovele advocatenkantoren zijn hier bijeen voor het jaarlijkse rondetafelgesprek van Mr., en bespreken actuele thema’s in de advocatuur.
Gastvrouw is Corinne Schot, managing partner van Baker McKenzie (180 advocaten, notarissen en fiscalisten in Nederland). Wel advocaat, maar met een verrassende achtergrond. Zij studeerde aan het conservatorium, specialiseerde zich in barokmuziek, klavecimbel en kerkorgel en was zes jaar uitvoerend musicus. ‘Daar heb ik geleerd om samen te werken.’ Haar rechtenstudie bracht haar eerst bij Houthoff en Allen & Overy. ‘Er zijn voor ons drie dingen op aarde’, zegt Schot: ‘klanten, medewerkers en onze kantoorreputatie. Als bestuurder moet je wel met de poten in de klei staan. Een professionele managing partner die geen advocaat is, denkt toch te veel in termen van spreadsheets.’
Ook Brechje van der Velden, een van de twee managing partners in de Nederlandse vestiging van Allen & Overy (200 advocaten en notarissen) combineert de juridische praktijk met haar functie als bestuurder. Dat geldt ook voor Rutger Ploum van het gelijknamige kantoor (100 advocaten en notarissen). Zijn ­co-bestuurders, die dit ook doen op toerbeurt, zien het helemaal niet als corvee, zoals Linnemann het noemde. ‘Ze vinden het juist leuk.’ En Edward de Bock, bijna acht jaar managing partner van Houthoff (300 advocaten, notarissen en belastingadviseurs)? Die hoeft niet eens te zéggen wat hij van zijn functie vindt. Hij is, ook gezien het jasje-dasje, het prototype van een MP van een groot advocatenkantoor.
De laatste managing partner aan tafel is ook degene die er wellicht als eerste mee ophoudt. Willem Hoorneman van CMS zit op die stoel sinds 2016. Dat combineerde hij altijd met z’n baan als advocaat octrooirecht en enige tijd als plaatsvervangend raadsheer. Op 1 augustus zit zijn termijn erop, neemt hij afscheid van kantoor en gaat hij zich bezighouden met de muziekrechtenbusiness.

Toezicht
En zo zijn er voor de kantoorbestuurders, die elkaar allemaal kennen, toch nog verrassingen. Maar ze zijn niet gekomen om te keuvelen over persoonlijke aangelegenheden. Er zijn voldoende thema’s waar de advocatuur mee worstelt. Neem het toezicht op de beroepsgroep. Minister Weerwind wil – mede naar aanleiding van de affaires Pels Rijcken en Youssef Taghi – een centrale toezichthouder, de Landelijk Toezichthouder Advocatuur (LTA). Die moet worden ondergebracht bij de Nederlandse Orde van Advocaten. Acht grote kantoren lieten Weerwind al weten dat de lokale dekens een rol moeten houden in het toezicht, want een toezichthouder moet wel affiniteit hebben met de branche.
‘De advocatuur is gebaat bij professionalisering van het toezicht’, vindt De Bock. ‘Daarvoor moeten ook de verschillen tussen lokale ordes kleiner worden. De lokaal deken als pastoraal herder is belangrijk, ook vanwege de korte lijnen die advocaten met hem of haar hebben. Voor mijn kantoor is er dan een probleem: we hebben ook notarissen die weer een eigen toezichthouder hebben. De lokaal deken kan als herder van de kudde fungeren en de algemeen deken als onderdeel van de LTA. Hoe dan ook: als de kwaliteit van het toezicht maar wordt versterkt.’
Hoorneman lijkt er niet rouwig om als het zwaartepunt van het toezicht bij de LTA komt te liggen. ‘De buitenwereld kijkt kritisch naar ons. Toezicht is dan noodzakelijk. De lokaal deken heeft soms een dubbele pet op: hij is vertrouwenspersoon, maar kan ook sanctioneren. In de huidige vorm is de deken een goede toezichthouder, ook in de afhandeling van klachten. Maar toezicht komt misschien beter tot z’n recht bij de LTA. Die moet dan wel onafhankelijk van de Orde zijn. Misschien is het een idee daar een zelfstandig bestuursorgaan van te maken.’
Zo ver wil Schot niet gaan. Haar kantoor heeft al meerdere toezichthouders, voor advocaten, notarissen en fiscalisten en het risico bestaat dat die te veel hun eigen vlees keuren. ‘Mijn zorg is dat de LTA wordt opgetuigd tot een te bureaucratisch orgaan, dat helpt niet echt.’
Van der Velden vindt het vooral belangrijk dat het toezicht wordt geprofessionaliseerd, zodat advocaten kunnen laten zien dat de beroepsgroep de kwaliteit streng bewaakt en optreedt als die niet aan de maat is. ‘De kracht en reputatie van de advocatuur worden versterkt wanneer er tuchtrechtelijk goed wordt opgetreden. Dat gebeurt al, maar dat moeten we meer zichtbaar maken. Vanzelfsprekend moet het toezicht onafhankelijk zijn, waarbij het goed zou zijn als er naast advocaten ook een blik van buiten is.’

De slager-keurmeesterdiscussie
Ook  Linnemann wijst erop dat we moeten oppassen voor de slager-keurmeesterdiscussie. ‘We hebben nu eenmaal privileges. Dan is het logisch dat er toezicht is op de naleving van de regels. Dat toezicht moet onafhankelijk van de staat zijn. Ik vind dat de Orde te weinig rekenschap geeft van pr-aspecten van toezicht. Hoe kijkt de buitenwereld daar tegenaan? Nu verzanden we in een juridische discussie waarin de buitenwacht en de politiek ons buitenspel zetten.’
Onafhankelijk toezicht heeft nog een voorstander: Ploum. ‘Kantoren kunnen heel kwetsbaar zijn. Derdengeldrekeningen kunnen worden misbruikt omdat de interne controle niet altijd op orde lijkt te zijn. Zie de Pels Rijcken-zaak, hoewel dat om notarissen ging. Onafhankelijk toezicht, dat professioneel is opgetuigd is te verkiezen boven het zo te laten zoals het nu is. De lokale dekens moeten wel een belangrijke rol houden. Zij zijn belangrijk bij ruzie tussen advocaten onderling, bijvoorbeeld over welke stukken in het geding kunnen worden ingebracht, en gedoe tussen een stagiaire en de patroon. Op de advocatuur rust een zware verantwoordelijkheid, ook richting de maatschappij. Dat vraagt om een gespecialiseerde toezichthouder.’
Maar een toezichthouder kost ook geld. Linnemann is ‘beducht’ voor uit de pan rijzende kosten, die onmogelijk te dragen zijn voor de sociale advocatuur. Ook Schot is bezorgd over de kosten: ‘De LTA heeft een staf nodig en dat maakt het ook duur. De Wwft moet worden gehandhaafd. Voor compliance zijn ook veel mensen nodig en dat kost geld.’

‘Foute’ cliënten
Sinds de inval van Rusland in Oekraïne voelen ook advocatenkantoren dat ze maatschappelijk en politiek onder een vergrootglas liggen. Russische cliënten bedienen, dat kan eigenlijk niet meer, zo luidt de publieke opinie. ‘Ja, dat voelen wij zeker’, zegt Schot. ‘We zijn onderdeel van een Amerikaans concern, en het vergrootglas is huge. We moeten voldoen aan de Amerikaanse sanctieregels en dat houdt in: geen Russische klanten bijstaan. Ergens wringt dat wel: een cliënt is een cliënt.’
‘Ethisch kan het niet’, vult Hoorneman aan. ‘Juridisch ook niet vanwege de sanctielijst. Daar staat tegenover dat Nederland een rechtsstaat is en dat wij als advocatuur daar een onderdeel van zijn. We mogen optreden voor criminele verdachten, maar ook partijen in het civiele recht moeten zeker in geval van procedures gebruik kunnen maken van een advocaat – zo ook Russische cliënten. Die kunnen nu nergens terecht. Maar iedere schurk kan een legitiem belang hebben bij een zaak. Een Russische cliënt met een legitiem huurgeschil heeft nu veel moeite een advocaat te vinden. We moeten daar niet te veel in doorslaan, anders zet je de bijl aan de wortel van de rechtsstaat. We hebben hierover ook interne discussies. We zaten daar als CMS middenin, met een kantoor in Moskou dat inmiddels is afgestoten vanwege de oorlog, en met nog steeds twee kantoren in Oekraïne. Ik vind niet dat we vooraf kunnen zeggen bij een juridisch conflict: iedere Russische cliënt deugt niet. Dat oordeel is uiteindelijk aan de rechter.’
‘Er is veel opwinding over Russische klanten maar minder opwinding over wat Nederland aan Rusland verdient’, zegt De Bock. ‘Het zijn klanten uit een land met een fout regime, maar als belangenbehartiger associeer je je niet met hen. In hoeverre kun je nog optreden voor Chinese partijen? Veel cliënten lijken koosjer, maar kunnen toch afkomstig zijn uit landen waar de mensenrechten worden geschonden. Die vraag ligt nu voor ons: kunnen we voor hen nog optreden?’

Meerdere perspectieven
Van der Velden ziet een bredere maatschappelijke discussie over goed versus fout en vindt het goed dat de advocatuur meebeweegt met deze ontwikkelingen. ‘In ons wereldwijde bestuur spreken we hier ook vaak over. Dat is soms best lastig want wat we in Nederland ‘fout’ vinden, vinden ze in Amerika of China lang niet altijd fout. Het is goed om ons te realiseren dat er meerdere perspectieven zijn. Welke keuze je ook maakt: je moet het wel goed uitleggen, zowel aan de buitenwereld als intern. Maar het is een feit dat de jonge generatie advocaten daar uitgesproken opvattingen over heeft.’
Linnemann vindt dat advocaten zich in de discussie nogal eens verschuilen achter hun rechtsstatelijke rol. ‘Ook met inachtneming van die rol kun je keuzes maken. Neem bijvoorbeeld IE-advocaten. Het is ongebruikelijk dat zij zowel optreden voor rechthebbenden als voor inbreukmakers. Terwijl ook die inbreukmakers recht hebben op bijstand van een advocaat. Als je er om commerciële redenen voor kunt kiezen om een bepaalde groep cliënten niet bij te staan, dan kun je dat ook om ethische redenen.’
En het wordt nog complexer als er wordt gekeken naar juridische samenwerkingsverbanden. Schot: ‘Stel, een bedrijf moet weg uit Rusland door de sancties. Maar dat bedrijf zit wel in een internationale joint venture. Je kunt niet zwart-wit zeggen: ‘Wij staan geen Russen bij.’ Veel van deze zaken zijn grijs. In het Midden-Oosten worden geen lhbtiq+-personen erkend, iets waar wij anders over denken. Daar zeggen ze: hoezo gaat het Westen nu plotseling over ons rechtssysteem? Onze taak is veel meer om een brug te slaan tussen jurisdicties.’
Maar in de publieke opinie was het wél zwart-wit, zegt De Bock. ‘Zes dagen na de inval van Rusland in Oekraïne hebben we de banden met de Federatie gestaakt, terwijl we een wettelijke zorgplicht hadden jegens onze klanten daar. Maar dat kon je nauwelijks zeggen, dat bleek te genuanceerd. De kranten schreven erover alsof ik persoonlijk op een Russische tank zat.’
Het is Ploum die het dilemma kernachtig samenvat: ‘Kantoren moeten hun eigen morele keuze maken.’

Eigen personeel
Maar kantoren houden niet alleen cliënten (ook ‘foute’) liever binnenboord, dat geldt ook voor de eigen medewerkers. Elk advocatenkantoor merkt het: andere kantoren nemen contact op met advocaten en proberen ze subtiel los te weken. En dat in tijden dat de werkdruk hoog is en ze niemand kunnen missen.
‘Een hele uitdaging’, noemt Ploum dat. ‘Dus moeten we onze mensen echt wat te bieden hebben. Dat varieert van een leven lang leren – wat ook geldt voor de compagnons – en een leven lang gecoacht worden. We hebben een contract met het externe counselingbureau Mentavitalis. Daarmee ondersteunen we onze mensen als ze privé of werkgerelateerd in de knel dreigen te komen. Zo hoeven ze niet direct naar de bedrijfsarts en blijven ze langer gezond en inzetbaar.’ Ploum geeft toe: zoiets is makkelijker als de schaal wat kleiner is, ‘bij ons werken ‘maar’ 170 mensen’.
Een advocatenkantoor is niet alleen een commercieel bedrijf. Van der Velden ziet haar kantoor ook als een opleidingsinstituut. ‘We willen mensen de kans bieden zich ten volle te ontwikkelen. Met daarin veel aandacht voor de maatschappelijke rol van advocaten. We organiseren lezingen met externe sprekers om ons uit te dagen en een blik van buiten naar binnen te halen. Dat kan gaan over geopolitiek of de impact van AI op ons vak: onderwerpen die actueel en urgent zijn.’
Opleidingen verzorgen is van alle tijden en ook daaraan hebben jonge juristen nog steeds behoefte, zegt Linnemann, ‘maar wel met een andere sense of purpose. Ik zie dat ze ‘radicaal’ andere dingen willen dan twintig jaar geleden. Dat heeft te maken met hun kijk op het leven. Werk alleen is niet voldoende, ook al is het mooi werk voor mooie cliënten. Ze zoeken bevrediging in de combinatie: werk en iets anders. Bij ons houdt iemand zich ook bezig met het organiseren van begrafenissen voor mensen die verder niemand hebben. Een ander werkt parttime omdat dat kookboek eindelijk eens af moet. Dat is geen gebrek aan motivatie, dat is multimotivatie.’
En dat alles hoeft geen effect te hebben op de beloningen, vult Hoorneman aan. ‘Bonussen en gratificaties worden niet alleen uitgekeerd wanneer je je target hebt gehaald, maar gelden ook voor niet-declarabele zaken. De een verzorgt opleidingen, de ander werkt aan een publicatie. Dat is minstens zo belangrijk.’
Bij Ploum is de target voor declarabele uren om die reden al verlaagd van 1.350 naar 1.000 uur per jaar. ‘Wij ondersteunen ondernemerschap. Wil iemand een nichepraktijk opzetten? Als we daar achter staan, dan ondersteunen we dat, ook al kost dat declarabele uren. Een stichting voor iets beginnen? Ook dat kan lucht geven. Ik geef toe: we waren eerst wat sceptisch over dergelijke initiatieven, nu zijn we blij dat we mensen die kans hebben gegeven. Ze komen met verrassende dingen: een boek schrijven, promoveren, een winkel openen. Per saldo zijn de declarabele uren toch op peil gebleven.’

Spijkerbroek
En is die nieuwe tijdgeest ook op de werkvloer te zien? ‘Haha’, lacht Linnemann, ‘ik draag zelf ook wel eens sneakers.’ De Bock omschrijft zichzelf als wat old fashioned. ‘Ik vertegenwoordig ook mijn kantoor. Een bepaalde vorm van distantie vind ik prettig, je bent toch dienstverlener. Maar ik zie de verandering om mij heen. Vroeger droeg iedereen in de raad van bestuur maatpakken met krijt, nu is een spijkerbroek niet ongewoon meer.’ Als advocaten maar ‘representatief’ zijn, is de algemene opinie. Van der Velden: ‘De jonge generatie worstelt ermee dat de codes nu minder duidelijk zijn: mannen droegen vroeger altijd een pak, en nu dan? Jonge vrouwen vinden een klassiek mantelpak ouderwets, maar wat doe je dan aan? Hoe je eruit moet zien, is sowieso aan het veranderen. Dat zie je heel goed op kantoor.’ Die verandering is volgens Hoorneman door covid wat sneller gegaan.

Inflatie
Nog een post-covid verandering: de inflatie. Welke invloed heeft dat op de kantoorfinanciën? ‘Bij ons zijn de salarissen verhoogd met een ‘net’ percentage’, zegt Ploum. ‘Dat is in de lijn met wat landelijk wordt geboden. Onze tarieven zijn ook verhoogd, maar minder dan aan de Zuidas.’
‘Je moet wel’, zegt Van der Velden. ‘Je beweegt gewoon mee met de rest van de maatschappij.’ Ook door de krappe arbeidsmarkt, vult Linnemann aan. ‘Je móét mee, maar je wílt ook mee. En gelukkig merk ik bij cliënten begrip dat de tarieven nu hoger liggen.’ Het is geen sexy onderwerp, vindt De Bock. Maar ook hij gaat mee: ‘Alle leveranciers zijn duurder, parkeren, energie, meubilair. Dat moet je wel doorberekenen.’

Hybride werken
En post-covid is ook: hybride werken. Dat vond Ploum wel een ‘bijzondere ervaring’. ‘Toen covid op z’n einde liep, dacht iedereen: we gaan het vanaf nu anders doen. Wij hebben eigen vrijheid en verantwoordelijkheid vooropgezet. Geen instructies meer. Bij ons mag je onbeperkt thuiswerken. En wat leert de ervaring: de meesten komen uit zichzelf drie à vier dagen naar kantoor. Om op te leiden, anderen te ontmoeten, voor het samenwerken aan een zaak. Die keuzemogelijkheid vinden ze belangrijk.’ Bij Kennedy Van der Laan zijn de advocaten voor de helft van de tijd aanwezig, zegt Linnemann. ‘Dat vinden we wel belangrijk, ook voor interne opleidingen. Die vrijheid hebben we dus iets moeten inperken.’
Zo staat De Bock er ook in. ‘Het is voor advocaten extreem belangrijk dat ze naar kantoor komen. Voor de opleiding, het sociale aspect, overleggen, het werk zelf is makkelijker als je elkaar ziet. De flexibiliteit die we tijdens covid hebben geleerd, is een groot goed. Af en toe thuiswerken kan ook prima en dat betekent niets voor je ambitieniveau. Maar ons beleid is: stagiairs werken alleen incidenteel thuis, andere advocaten maximaal twee dagen. Dat gaan we nu evalueren. Flexibiliteit wordt door onze mensen op prijs gesteld. Ik merk dat ze graag komen, om hard te werken maar ook voor het plezier.’
Ook bij CMS is er – zeker na covid – een ‘enorme honger’ ontstaan om elkaar weer te zien. ‘En niet alleen via het scherm’, zegt Hoorneman. De gewenning aan thuiswerken heeft ook consequenties voor de kantoorbezetting gehad. Het kantoor in Utrecht is gesloten, alles is samengevoegd in Amsterdam. ‘Vóór covid dachten we nog: we moeten daar extra etages huren. Nu zegt 90 procent van onze mensen dat ze graag twee dagen thuiswerken. Daardoor hebben we na een interne verbouwing niets hoeven bij te huren en kunnen we iedereen plaatsen met behulp van flexibele werkplekken.’
Ploum gaat een laag dieper: ‘Geef je je mensen eigen verantwoordelijkheid of niet? Dat past wel bij deze tijd. We moeten als advocatuur een slag maken naar een moderne bedrijfstak. De tijden zijn echt veranderd.’
Dat blijkt ook wel uit de werktijden. ‘Als vroeger iemand om vijf uur de deur uitging, dan viel dat op’, zegt Van der Velden. ‘Nu is dat helemaal weg. Het is veel zichtbaarder en normaler als iemand zegt: ik moet naar huis want ik moet de kinderen ophalen. We hebben wel regels over aanwezigheid, maar die flexibiliteit is winst.’

Sociale advocatuur
Maar de commerciële kantoren kijken niet alleen naar binnen, waar mogelijk werken ze samen met de sociale advocatuur. ‘We moeten ervoor zorgen dat de sociale advocatuur in stand blijft’, zegt Van der Velden. ‘We trekken ons dit ook aan. De financiering ervan is een verantwoordelijkheid van de overheid, maar we moeten er wel samen voor zorgen dat dit specialisme blijft bestaan. Het is een vak, met een eigen expertise. Dat moeten wij niet gaan doen en dat kunnen we ook niet. We dragen er daarom aan bij. Zo was ik destijds een van de initiatiefnemers van het project Sociale Advocatuur van de Praktizijns-Sociëteit, waarbij grote kantoren sociaal advocaten steunen via kennisdeling en opleiding. Ook werken we samen met de sociale advocatuur in de opleiding van stagiairs.’
‘Ik zie ook meerwaarde in gesprekken met grote uitgevers over de kosten van content’, zegt Linnemann. ‘Sociaal advocaten betalen daar evenveel voor. Die content wordt vaak aangeleverd door Zuidas-advocaten die artikelen schrijven. Zo kunnen we onze expertise en onderhandelmacht inzetten om de sociale advocatuur te helpen.’
Bij Houthoff werken ‘onze jonkies’ (aldus De Bock) korte tijd op een sociaal kantoor. ‘Zo halen zij procespunten en krijgen sociale kantoren kosteloos onze hardwerkende mensen. Opleidingen doen we ook gezamenlijk. Zuidas-advocaten zijn qua opleiding veel met zichzelf bezig, de Law Firm School is gericht op specialismen van grote kantoren. Ik vind dat ook een verschraling van het vak van advocaat. Wat we niet kunnen is de rol van de overheid overnemen qua financiën. We moeten wel een steentje bijdragen, vanwege onze bevoorrechte positie.’
‘Ik zie veel welwillendheid om hen te helpen’, zegt Hoorneman. ‘Maar het is soms wel zoeken. Als we een partnerschap met een sociaal kantoor willen aangaan, blijkt dat in de praktijk wel lastig.’ ‘Ik kan best helpen om zo’n kantoor te vinden’, reageert De Bock. ‘Onze jonkies komen na drie, vier maanden stuiterend van enthousiasme terug van een sociaal kantoor. Ze voelen zich een ‘klassiek advocaat’.’ Klopt, zegt Ploum: ‘Je leert er als advocaat heel veel.’ De Bock: ‘Het gaat om het echie. Er kijken niet tig oudere advocaten over je schouder mee.’

Gepubliceerd in: Mr. 2, april 2023.

Te lang op vakantie, verlaging van salaris

Een brandweerman, verbonden aan een veiligheidsregio, krijgt tijdens zijn ziekte toestemming voor verlof. Dat gebruikt hij om op vakantie te gaan, in coronatijd. Omdat hij veel te laat terugkomt, wordt als straf zijn salaris verlaagd. Is dat terecht?

© Michel Knapen

Bert Quarles* werkt sinds 1996 als brandweerman bij de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. In augustus 2017 raakt hij langdurig ziek. Tijdens zijn re-integratieperiode vraagt hij zes weken verlof. Volgens de bedrijfsarts is daar medisch geen bezwaar tegen. Direct na afloop van het verlof staat een nieuwe afspraak met de bedrijfsarts gepland. Dat gaat niet door – Quarles is op vakantie naar Cuba en komt pas drie weken na het einde van het verlof terug.

Volgens het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio heeft Quarles de regels van het Verzuimprotocol overtreden, door zijn leidinggevende niet tijdig en correct te informeren over zijn afwezigheid en bereikbaarheid. Ook de afspraken over re-integratie is Quarles niet nagekomen en heeft hij activiteiten ondernomen die zijn gezondheid ondermijnen. Tot slot is hij te laat van vakantie teruggekeerd. Dat alles levert ernstig plichtsverzuim op. Als disciplinaire straf wordt het salaris van Quarles verminderd met een bedrag ter hoogte van de laatste periodieke verhoging voor de periode van twee jaar.

Volgens Quarles was er sprake van overmacht. Zo was zijn terugvlucht door slecht weer geannuleerd. In de tijd dat hij langer op Cuba moest verblijven, had zijn werkgever hem faciliteiten moeten bieden om vanuit daar te werken. Nee, zegt het bestuur, hij had daar niet eens mogen zijn: uit de verklaring van de bedrijfsarts dat er geen medische belemmeringen waren voor verlof, had Quarles geen toestemming voor de reis naar Cuba mogen afleiden. Overmacht is niet aan de orde want Quarles heeft zichzelf in deze situatie gebracht. Het is ook niet aannemelijk dat hij niet eerder kon terugkomen. Hij was gewoon ongeoorloofd afwezig. Het is nu al de derde keer dat hij te laat terugkeert van vakantie, voor die eerdere keren heeft hij een officiële waarschuwing gekregen. Quarles vecht de salarisverlaging aan bij de rechtbank Rotterdam.

In het Verzuimprotocol staat dat voor een buitenlandse vakantie schriftelijk toestemming van de leidinggevende nodig is. Quarles heeft die reis niet met zijn leidinggevende besproken – die kwam er pas achter toen hij op Cuba zat. Hij heeft dus zijn leidinggevende te laat en onvolledig geïnformeerd over zijn verlof en bereikbaarheid. Die reis kon ook zijn gezondheid ondermijnen. Quarles behoort tot de Covid-19-risicogroep en voor Cuba gold code oranje. Medewerkers was dringend afgeraden naar dergelijke gebieden te reizen, zeker toen er nog geen vaccinatie beschikbaar was. Dat risico had Quarles intern moeten bespreken, net als de annulering van zijn terugvlucht.

Zijn werkgever had er niet voor hoeven zorgen dat Quarles vanaf Cuba kon werken. Dat maakt zijn afwezigheid niet minder geoorloofd en bovendien had Quarles dit vóór zijn reis moeten aankaarten. De rechtbank verwerpt ook het overmachtargument. Quarles heeft de risico’s van zijn reis bewust aanvaard. De rechtbank is er niet van overtuigd dat Quarles alles in het werk heeft gesteld om een andere vlucht naar huis te boeken. Dat een eerdere vlucht niet doorging omdat hij niet over een PCR-test beschikte, is ook voor zijn risico. De opgelegde straf past goed bij het plichtsverzuim, vindt de rechtbank (uitspraak 14 maart 2023), zeker nu Quarles al eerder was gewaarschuwd.

* De naam is gefingeerd.

Gepubliceerd in: Binnenlands Bestuur 8, 21 april 2023

Uitbetaling van overuren is niet zo vanzelfsprekend

Een ambtenaar van Rheden stelt dat zij ruim twee jaar stelselmatig heeft overgewerkt en die uren nu uitbetaald wil zien. Maar ze heeft dat niet bijgehouden in het urenregistratiesysteem. Zal de kantonrechter haar eis toewijzen?

© Michel Knapen

Als Thea Buitenveld* in 2022 afscheid neemt van de gemeente Rheden – want: pensioen – heeft zij er ruim twintig jaar gewerkt. In 2000 trad zij in dienst als ICT-adviseur. Dat was op basis van een aanstelling van 26,53 uur per week maar haar feitelijke arbeidsduur was 28 uur. In 2018 wordt ze ‘demand manager’ voor 28 uur per week bij een uitvoeringsorganisatie maar blijft in dienst van Rheden.

Haar pensionering luidt geen rustige tijd in. Buitenveld eist de betaling van flink wat achterstallig loon. Ze heeft, zo beweert ze, veel meer uren gewerkt dan het overeengekomen aantal. Het gaat, omgerekend, om 171.769 euro bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50 procent omdat dit deel van het salaris te laat is uitbetaald. Daarnaast moeten nog 670 vakantie-uren en pensioenopbouw worden betaald en verder nog 25.335 euro aan Individueel Keuze Budget.

Als het college dit afwijst, klopt Buitenveld aan bij de kantonrechter van de rechtbank Gelderland. Die moet beoordelen of zijop grond van de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling CAR-UWO of de cao aanspraak kan maken op een vergoeding voor te veel gewerkte uren. Ze werkte lange tijd gemiddeld 28,2 uur per week méér dan haar arbeidsomvang en nog eens enkele maanden wekelijks 21 uur meer dan ze betaald kreeg. Ze heeft die hoge werklast herhaaldelijk aangekaart maar de gemeente zou daarover niet met haar in overleg zijn getreden. Nu moet de gemeente die uren maar eens gaan uitbetalen, vindt zij.

Dat vindt de kantonrechter niet. Niet alleen betwist de gemeente deze overschrijding van de arbeidsduur, Buitenveld voldoet ook niet aan een belangrijke voorwaarde: voor een vergoeding voor elk te veel gewerkt uur moeten de ambtenaar en het college het erover eens zijn dat overschrijding van de arbeidsduur per jaar onvermijdelijk is. Daarna wordt in overleg de omvang van de overschrijding vastgesteld. Dat is niet gebeurd.

De CAR-UWO biedt geen enkele andere grondslag waarop Buitenveld haar vordering kan baseren. Buitenveld kan wel stellen dat de gemeente in al die jaren niet heeft voldaan aan de verplichting twee keer per jaar met haar als ambtenaar te overleggen over de werktijden, waardoor zij schade heeft geleden (in de vorm van een gemiste vergoeding voor te veel gewerkte uren) – maar die vlieger gaat niet op. Voor een verzoek tot schadevergoeding wegens schending van deze verplichting is alleen de bestuursrechter bevoegd, niet de kantonrechter. Bovendien, er is wel degelijk overlegd over de werklast maar dat heeft niet geleid tot een (gezamenlijke) conclusie omdat Buitenveld door ziekte enige tijd is uitgevallen.

Daar komt bij dat de werknemer zelf moet stellen, en bij betwisting door de werkgever moet bewijzen hoeveel overuren deze heeft gemaakt. Buitenveld had dat in het gemeentelijke urenregistratiesysteem kunnen invoeren maar heeft dat, om haar moverende redenen, niet gedaan. Vooralsnog krijgt Buitenveld niets toegewezen. De kantonrechter (uitspraak 1 maart 2023) geeft haar wel de mogelijkheid alsnog aan te tonen (met schriftelijk stukken) hoeveel uren zij heeft besteed aan haar werkzaamheden én dat deze werkzaamheden aan haar waren opgedragen. Dat komt dan in een volgende fase van de procedure aan de orde. Mogelijk worden haar overuren dan toch nog uitbetaald.

* De naam is gefingeerd.

Gepubliceerd in: Binnenlands Bestuur 7, 7 april 2023.

Valpartij op trap: Staat schendt zijn zorgplicht

Een ambtenaar valt van de trap in een overheidsgebouw. Had zij beter moeten uitkijken of voldeed de trap niet aan de veiligheidsnormen? En heeft de Staat zijn zorgplicht geschonden?

© Michel Knapen

Daar ligt Mirjam Evendorp*, onder aan de trap. Haar kantoor, van het ministerie van Buitenlandse Zaken, is kort daarvoor grondig verbouwd. Daarbij is ook de inrichting van de trappen aangepast. Ze hebben nu een opstaand randje aan het eind van elke trede, door de Staat aangeduid als ‘anti-sliprichel’. Desondanks struikelt Evendorp erover en loopt ernstig en blijvend letsel op aan haar rechtervoet. Ze stelt de Staat aansprakelijk voor de materiële en immateriële schade die zij door het ongeval lijdt. De Staat wijst dat af maar betaalt wel ruim 20.000 euro als voorschot op de schade. Te weinig, vindt Evendorp. Nu ze er niet uitkomen mag de kantonrechter van de rechtbank Den Haag het oordeel vellen.

Evendorp stelt dat de inrichting van de trappen in strijd is met de veiligheidsnormen. Ook was de beloopbaarheid van de trap niet optimaal door een hoogteverschil in de treden van 1 cm. Dat leidt tot een gevaarzettende situatie waarbij een groot risico op struikel- en valpartijen bestaat. Volgens de bedrijfsarts, een veiligheidsdeskundige en de arbeidsinspectie was het ‘voorzienbaar’ dat medewerkers ten val konden komen als zij niet voldoende acht zouden slaan op de opstaande rand. Ze noemen het gevaar op het ontstaan van een ongeval ‘reëel en groot’. Binnen een jaar zijn er al zeker vier valpartijen op deze ‘designtrappen’ gerapporteerd. Zeker nu het algemeen bekend is dat struikelen op een trap kan leiden tot letsel, rustte op de Staat een zorgplicht om passende maatregelen te treffen. Zo moeilijk was dat niet: na Evendorps val zijn de treden geëgaliseerd. Nu is de Staat tekortgeschoten in zijn zorgplicht en daarom aansprakelijk.

De Staat ziet het anders. De zorgplicht strekt zich niet uit over huis-, tuin- en keukenongevallen en alledaagse en algemeen bekende gevaren – zoals bij traplopen. Voor deze trap was het risico niet meer dan ‘alledaags’. Trappen bevatten vaker richeltjes en gebruikers moeten daarmee rekening houden. Waarschijnlijk is Evendorp niet gestruikeld over het richeltje maar heeft zij haar voet verkeerd neergezet en is zo blijven haken achter de traptrede zelf.

De kantonrechter wijst op de ‘omkeringsregel’: de Staat is aansprakelijk, tenzij deze kan aantonen dat hij niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht, of dat de schade is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van Evendorp. Dat laatste is niet gebleken.

Het verweer van de Staat, dat Evendorp met haar hak bleef haken, verwerpt de kantonrechter: dat is slechts een theorie zonder verdere aanwijzingen. Ook de Staat heeft toegegeven dat het anti-slipricheltje zorgt voor oneffenheden op de trede waardoor het voorstelbaar is dat iemand die zijn voeten niet goed optilt erover kan struikelen. De bedrijfsarts heeft verklaard dat wie hoge hakken draagt en niet volstrekt geconcentreerd de trap afloopt, achter het uitstekende randje kan blijven haken.

Na eerdere incidenten heeft de Staat een QuickScan Veiligheid laten uitvoeren en heeft de arbeidsinspectie zich erover gebogen. Algemene conclusie: valpartijen zijn niet ondenkbaar. Traplopen is een routinematige bezigheid, wat leidt tot verminderde voorzichtigheid en oplettendheid. De Staat had maatregelen moeten treffen. Door dat na te laten is de Staat tekortgeschoten in zijn zorgplicht en daarom aansprakelijk voor het ongeval. De Staat moet Evendorps schade helemaal vergoeden (uitspraak 23 februari 2023).

* De naam is gefingeerd.

Gepubliceerd in: Binnenlands Bestuur 6, 24 maart 2023.