Knuffelen in raadhuis is normoverschrijdend

Een gemeentelijke klantmanager heeft een intieme relatie met een collega. Op de werkvloer wordt geknuffeld. Is het terecht dat door dit aanstootgevende gedrag een tijdelijke aanstelling niet wordt omgezet in een vast contract?

© Michel Knapen

Zoë Waardhuis*, klantmanager bij de gemeente Amstelveen, heeft een tijdelijke aanstelling van een jaar. Na een half jaar worden haar werkzaamheden geëvalueerd. Gaat ze op deze voet verder, dan zit er een vaste aanstelling in. Maar aan het eind van het jaar krijgt ze voor haar beoordeling een onvoldoende. Dat moet beter en ook moet zij werk en privé gescheiden houden. Ze heeft inmiddels een intieme relatie met een collega. Omdat de gevraagde gedragsverandering uitblijft, krijgt ze opnieuw een tijdelijke aanstelling van een jaar.

Het college stelt dat een liefdesrelatie met een directe collega niet verboden is, maar dat hun functievervulling hiervan geen hinder mag ondervinden, en die van anderen ook niet. Maar het stel loopt met die relatie nogal te koop – in en rondom het raadhuis. Dat vindt het college aanstootgevend, normoverschrijdend en dus ongewenst. Waardhuis is hierop al meerdere malen aangesproken.

Het besluit dat ze weer een tijdelijke aanstelling krijgt vecht ze aan bij de rechtbank. Die constateert, net als het college, dat zij haar gedrag nog niet heeft aangepast. Maar die vaste aanstelling was toch toegezegd, halverwege het eerste jaar? Haar beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Uit een transcriptie van een gesprek met haar afdelingshoofd blijkt volgens de rechtbank niet dat aan haar de onvoorwaardelijke toezegging is gedaan dat haar een vaste aanstelling zou worden verleend. Waardhuis zoekt het hogerop, bij de Centrale Raad van Beroep.

Ook de Raad stelt dat het college in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat er nog twijfel bestond of Waardhuis aan de eisen of verwachtingen voldeed. Zij beweert wel dat het initiatief van het ‘aanstootgevende’ gedrag niet bij haar lag maar bij haar geliefde, maar dat heeft zij niet onderbouwd. Dan doet zij een beroep op het Europees mensenrechtenverdrag: het college moet haar privéleven eerbiedigen. Maar volgens de Raad mag het college in een privékwestie treden als een ambtenaar zich aanstootgevend of normoverschrijdend gedraagt. Haar leidinggevende heeft vaker ongepast gedrag geconstateerd en ook collega’s hebben geklaagd over aanrakingen en knuffelen in hun bijzijn. Dit gedrag op de werkvloer is ongepast en daarmee normoverschrijdend – iets wat Waardhuis ook heeft erkend.

Opnieuw brengt zij in dat tijdens het beoordelingsgesprek de onvoorwaardelijke toezegging is gedaan dat zij een vaste aanstelling zou krijgen, iets wat het college heeft ontkend. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de ambtenaar aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan waaruit de ambtenaar redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bevoegdheid zou uitoefenen. Maar ook volgens de Raad (uitspraak 22 maart 2023) kan op basis van het transcript niet worden vastgesteld dat die onvoorwaardelijke toezegging is gedaan. Het was trouwens niet eens een transcript van het beoordelingsgesprek maar van een deel van een later met het afdelingshoofd gevoerd overleg. Daarmee staat niet vast wat daadwerkelijk is gezegd tijdens het beoordelingsgesprek. Eén ding is wel duidelijk: Waardhuis is met een onvoldoende beoordeeld en dan is het niet aannemelijk dat dan een vaste aanstelling onvoorwaardelijk is toegezegd. De weigering van het college een vaste aanstelling te verlenen en in plaats daarvan een tijdelijke aanstelling, blijft in stand.

* De naam is gefingeerd.

Gepubliceerd in: Binnenlands Bestuur 12, 23 juni 2023.

‘Overheid moet slagkracht op peil houden’

Het jaar 2022 betekende voor de Raad van State het einde van corona, werken aan een meer betrokken rechtspraak, een frisser toetsingskader voor wetgeving en het sneller openbaar maken van wetgevingsadviezen. En ook een duidelijke boodschap: als de overheid te veel wil en daardoor verwachtingen creëert die ze niet kan waarmaken, dan ondermijnt dat het vertrouwen van burgers in de rechtsstaat. Vice-president Thom de Graaf: ‘De overheid moet keuzes maken en dan zorgen dat die kunnen worden uitgevoerd.’

© Michel Knapen

Op het jaar 2022 wordt met gemengde gevoelens teruggekeken. De Russische agressieoorlog leidt tot een ongekende energiecrisis. De asielproblematiek loopt tegen grenzen aan. Landbouw, stikstof en woningnood vragen het uiterste van de inrichting van het ruimtelijk domein. De gevolgen van de pandemie, de aardbevingen in Groningen en de kinderopvangtoeslagaffaire eisen nog alle aandacht van de overheid. D  at alles komt boven op haar reguliere taken. En dat terwijl de publieke sector – net als elders – kampt met een tekort aan personeel.

Thom de Graaf: ‘We zien dat uitvoeringsorganisaties soms behoorlijke moeite hebben hun diensten te leveren op het niveau dat nodig is. Bovendien komt de politiek niet altijd tot heldere en krachtige besluitvorming, ook door de enorme fragmentarisering. Overheidsbeslissingen komen terecht in heel complexe wetgeving. Voor burgers is dat steeds moeilijker te volgen en voor uitvoeringsorganisaties en gemeenten is dat steeds moeilijker uit te voeren. Ook zie je bij diverse dossiers, zoals stikstof, asiel en jeugdzorg dat de verantwoordelijkheden over meerdere overheden zijn verdeeld  en dat de samenwerking schuurt. Tel daarbij op de schaarste aan menskracht en dan wordt duidelijk dat de overheid regelmatig onderpresteert.’

Dat de overheid niet alle verwachtingen weet waar te maken, komt ook door te complexe wetgeving, iets waarop de Raad van State al vaker heeft gewezen. De neiging bestaat om elk individueel geval in wetten en regels onder te brengen, want voor elke denkbare situatie wordt tijdens de behandeling van wetgeving aandacht gevraagd. Dat leidt tot uitvoeringsproblemen: veel regels zijn ingewikkeld om toe te passen, wat problematischer wordt naarmate uitvoeringsorganisaties de mensen er niet voor hebben.

Deze problemen met wetgeving en uitvoering zetten een rem op de slagkracht die van de overheid mag worden verwacht. En dat ondermijnt op den duur, aldus De Graaf, de rechtsstaat. ‘De rechtsstaat bestaat niet alleen uit een aantal basisprincipes: machtenscheiding en evenwicht tussen de staatsorganen, onafhankelijke rechtspraak, eerbiediging van grondrechten, gelijkheid voor de wet. De rechtsstaat staat en valt ook met de vraag of burgers daarin geloven. Voor vertrouwen in de rechtsstaat is het nodig dat de overheid, die soms veel van burgers vraagt, zélf kan leveren wat ze belooft. Gebeurt dat onvoldoende, en dat is nu soms het geval, dan schaadt dat het vertrouwen van burgers. De overheid moet zich niet alleen afvragen of zij beter kan leveren maar ook of zij niet te hoge verwachtingen heeft gewekt. Dat is ook een opdracht van de politiek.’

Post-corona

De coronapandemie heeft geleid tot verdergaande polarisatie in de samenleving en tot wantrouwen in de overheid bij een deel van de bevolking. Hopelijk kan dat worden gekeerd nu de samenleving in 2022 weer is ‘opengegaan’. Voor De Graaf was 2022 ook het jaar van hernieuwde drukte en levendigheid in het gebouw van de Raad van State: ‘Zoals we dat gewend waren in de periode vóór corona. Alle collega’s hebben in 2022 gelukkig hun draai weer gevonden in het werk, met daarbij een goede balans tussen werken op kantoor en thuis. Ik zie dat dit goed werkt.’

Dat is misschien één van de pluspunten van corona geweest: er is geëxperimenteerd met hybride werken, en met resultaat. Zittingen van de Afdeling bestuursrechtspraak zijn zoveel mogelijk fysiek in het gebouw aan de Kneuterdijk, maar de mogelijkheid om dat ook in hybride vorm te doen met een videoverbinding blijft bestaan. ‘Dat biedt in bepaalde gevallen een aanvulling, net zoals livestreams van grote, publicitaire rechtszittingen. Die moesten we in coronatijd noodgedwongen zo aanbieden. Nu hebben we ze als instrument gewoon in ons arsenaal.’

Zo’n verandering trad ook op bij de Afdeling advisering. De wekelijkse vergaderingen op woensdagmiddag waren het laatste coronajaar wel al fysiek, maar op grote afstand van elkaar in een zaal die daarvoor eigenlijk niet zo geschikt was. De Graaf, tevens voorzitter van de Afdeling advisering: ‘Nu kunnen we gelukkig weer gewoon vergaderen in een omgeving die de kwaliteit van het overleg stimuleert. Dat geldt ook voor de voorbereidende overleggen in de secties en de bijzondere commissies van de Afdeling advisering. Nieuw is dat soms via het scherm kan worden deelgenomen door collega’s die niet op de Raad aanwezig kunnen zijn.’

Toetsingskader

Het jaar 2022 bracht voor de wetgevingsadvisering ook een andere vernieuwing. De Afdeling advisering is een nieuw kader gaan toepassen bij haar toetsing van wetten en algemene maatregelen van bestuur. Dit beoordelingskader vervangt het eerdere toetsingskader en bestaat uit vier onderdelen. De Afdeling advisering onderzoekt of een wetsvoorstel in overeenstemming is met de Grondwet, internationaal en Unierecht en algemene rechtsbeginselen. Naast deze constitutionele en juridische toets wordt in een beleidsanalyse gekeken of de voorgestelde aanpak het probleem kan oplossen en  doeltreffend is. Ook beoordeelt de Afdeling advisering of het voorstel goed kan worden uitgevoerd en wat de gevolgen zijn voor de rechtspraktijk. Dit nieuwe beoordelingskader is niet totaal anders dan het eerdere toetsingskader maar is wel vernieuwd en uitgebreid. ‘Frisser gemaakt’, vindt De Graaf. ‘Nog steeds wijzen we op noodzaak, consistentie, helderheid en eenvoud van voorgestelde wetgeving. De nadruk ligt nu wat meer op het ‘doenvermogen’ van burgers en of de rechter met de normen uit de wet- en regelgeving kan werken.’

Het aangepaste beoordelingskader is opgesteld na veel gesprekken met onder andere medewerkers van departementen en parlement. ‘Het is dus niet alleen voor ons als wetgevingsadviseur relevant. Ook wetgevingsjuristen van de ministeries kennen het beoordelingskader. Wij denken dat het helpt in het maken van de regels. Maar het is ook dienstbaar voor de beoordeling van voorstellen in de Tweede en Eerste Kamer. Het is een van de instrumenten van de Afdeling advisering om in dialoog te gaan met de wetgever, om zo bij te dragen aan de kwaliteit van wetgeving. Want dat is onze kerntaak. Vanzelfsprekend hebben wij dit beoordelingskader op onze website gepubliceerd en aan iedereen toegestuurd. Adviseren doen we transparant.’

Wet open overheid

Die transparantie volgt ook uit de Wet open overheid. Die wet trad op 1 mei 2022 in werking en vervangt daarmee de Wet openbaarheid van bestuur. De Wet open overheid schrijft voor dat de Afdeling advisering haar eigen adviezen openbaar maakt binnen twee weken nadat deze zijn vastgesteld. Vanaf mei 2022 publiceert de Raad van State dan ook op maandagochtend om 10.00 uur alle adviezen op zijn website die de Afdeling advisering de week ervoor heeft vastgesteld. De Graaf: ‘Dit nieuwe publicatiebeleid betekent dat een vastgesteld advies openbaar wordt nog voordat de regering hierop inhoudelijk heeft gereageerd en voordat het wetsvoorstel is ingediend bij de Tweede Kamer. Ook adviezen over initiatiefvoorstellen uit de Tweede Kamer gaan direct online in plaats dat ze eerst door de betrokken Kamerleden worden bestudeerd.’

Dat klinkt wellicht niet zo heel spannend maar het is wel een grote verandering, zegt De Graaf. Onder de Wet openbaarheid van bestuur hadden de minister en bij initiatiefwetsvoorstellen de Kamerleden de regie. Zij bepaalden het moment waarop de adviezen openbaar werden. Het kon dus gebeuren dat een advies pas maanden na vaststelling werd gepubliceerd of helemaal niet meer, als het wetsvoorstel niet meer werd doorgezet. ‘Nu we snel zelf openbaar maken, zorgt dit voor een totaal andere dynamiek. Onze adviezen worden direct onderdeel van het publieke en politieke debat. D  e media zitten er bovenop.’

Een logische ontwikkeling, zegt De Graaf, maar hij plaatst er wel een kanttekening bij. ‘Voorheen kon een minister bij een kritisch advies zijn of haar wetsvoorstel nog in betrekkelijke rust aanpassen voordat het naar de Tweede Kamer ging. Nu moet de minister dat doen terwijl iedereen er al een mening over ventileert. Dat zal wellicht niet in alle gevallen de kwaliteit van het wetgevingsproces ten goede komen. Ik hoop dat regering en parlement goed weten om te gaan met deze nieuwe volgorde. Wij willen voorkomen dat de Raad van State in de hitte van het politieke debat wordt getrokken. Dat is niet onze rol en plaats.’

Eenvoudige wetgeving

2022 was nog maar een paar weken oud of er treedt een nieuw kabinet aan, Rutte IV. De Graaf noemt dat ‘altijd weer een bijzondere gebeurtenis’ – ook voor de Afdeling advisering. ‘Het nieuwe regeerakkoord geeft een goede indicatie van wat wij als adviseur aan wetsvoorstellen kunnen verwachten en van het beleid dat voor de nieuwe ploeg prioriteit heeft. Daar kunnen wij ons dan op voorbereiden.’

Over het regeerakkoord zelf adviseert de Afdeling advisering niet, dat doet zij alleen over de concrete voorstellen die daaruit voortkomen. ‘Dat zou voor de toekomst best een interessant idee zijn’, reageert De Graaf. Tijdens de formatieperiode (najaar 2021) ging hij samen met de Nationale ombudsman en de president van de Algemene Rekenkamer langs bij de vier onderhandelende fractievoorzitters. Daar wezen de drie nogmaals op het grote belang van eenvoudige wetgeving, het vroeg betrekken van uitvoeringsorganisaties in het wetgevingsproces en de taak van de Tweede Kamer als medewetgever. ‘We zouden dan achteraf kunnen toetsen of dat zijn beslag heeft gekregen in het regeerakkoord, maar ook of er geen voornemens zijn geformuleerd die leiden tot te gecompliceerde of onuitvoerbare regelgeving.’

Dat uitvoeringsorganisaties en decentrale overheden bij de voorbereiding van wetgeving tijdig worden betrokken, is hard nodig om de slagvaardigheid van de overheid op peil te houden. Te vaak wordt wetgeving gemaakt aan de hand van vastgesteld beleid, constateert De Graaf, en pas na het wetsvoorstel wordt gekeken of uitvoeringsorganisaties of gemeenten er ook iets van vinden. ‘Het frame van de wet is dan al gemaakt en dan is het heel moeilijk om terug te gaan naar de tekentafel. De Raad van State heeft het vaker gezegd: het succes van wetgeving – en daarmee het vertrouwen in de rechtsstaat – is afhankelijk van de kwaliteit van de uitvoering ervan. Daarom zouden uitvoeringsorganen al bij het begin van een wetgevingsproces aan tafel moeten zitten.’

Rol als wetgevingsadviseur

Direct bij de start van het nieuwe kabinet heeft de Afdeling advisering de minister van Financiën een brief gestuurd en haar geadviseerd om duidelijke begrotingsankers vast te stellen, om de begrotingsdiscipline te bevorderen en om het parlement actief te betrekken bij de besluitvorming om zijn budgetrecht uit te voeren. ‘We deden dat vanuit onze rol als onafhankelijke begrotingstoezichthouder, want dat zijn we ook. Omdat we ook toetser van het klimaatbeleid van de regering zijn, hebben we met de nieuwe minister voor Klimaat en Energie gesproken over de vormgeving van de taak als klimaattoezichthouder.’

Maar de Afdeling advisering is niet alleen wetgevingsadviseur van de regering, zij is dat ook van het parlement. Daarom benadrukt De Graaf dat de Afdeling advisering er ook is voor de Eerste en Tweede Kamer. ‘We verzorgen niet alleen zogenoemde voorlichtingen over allerlei onderwerpen waar beide Kamers om kunnen vragen. We geven ook met enige regelmaat technische briefings aan Kamercommissies waarbij we vragen van Kamerleden over onze adviezen beantwoorden of een toelichting geven over specifieke adviesopmerkingen. We doen dat vaker dan vroeger. We merken dat daar steeds meer behoefte aan is en we doen dat graag.’

Gepubliceerd in: Jaarverslag Raad van State 2022, uitgekomen in april 2023.

‘Betrokkenheid en evenredigheid zijn dé kernwoorden van het jaar 2022’

‘Betrokken Rechtspraak’ en een stevige evenredigheidstoets, dat waren voor de Afdeling bestuursrechtspraak belangrijke wapenfeiten in 2022. Daartegenover staan meer en complexere omgevingsrechtzaken, die moeten worden afgedaan door minder juristen. En dan doemt er ook nog de nieuwe Omgevingswet op, een stelselherziening waarvoor voorzitter Bart Jan van Ettekoven niet genoeg kan waarschuwen.

© Michel Knapen

Het is najaar 2022 wanneer de reflectie op de kinderopvangtoeslagenaffaire zijn tweede fase ingaat. Dan begint het programma ‘Betrokken Rechtspraak’. ‘Betrokken’, omdat het direct betrekking heeft op burgers. Een aantal daarvan – de ‘toeslagenouders’ – raakte ook door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak in de knel. Betrokkenheid betekent maatwerk, oog voor de belangen van rechtzoekende burgers. Het woord ‘betrokken’ verwijst ook naar de grote betrokkenheid van de medewerkers van de Afdeling bestuursrechtspraak die zich de vraag stellen: doen we de juiste dingen? En doen we de dingen juist?

Bart Jan van Ettekoven heeft het reflectierapport Lessen uit de kinderopvangtoeslagzaken op tafel liggen, met 35 aanbevelingen. Die worden uitgewerkt in het programma ‘Betrokken Rechtspraak’, dat rond de zomer van 2023 wordt afgesloten. ‘Dan krijg ik de resultaten gepresenteerd. Het programma wordt daarmee afgerond maar het werken aan kwaliteit van de bestuursrechtspraak gaat uiteraard gewoon door en is nooit af. Het programma kent een kernteam en veertien deelteams. Daarnaast er is een zogenoemd ‘team tegendraads’ dat observeert of de andere teams met de juiste thema’s bezig zijn. Dat zijn kritische meedenkers die niet verbonden zijn aan de Afdeling bestuursrechtspraak. Een van hun tips: kom als juristen eens uit je comfortzone.’

Heroriëntatie

Van Ettekoven gebruikt woorden als ‘post-toeslagentijdperk’ en ‘heroriëntatie’. De teams vullen die heroriëntatie breed in: zo kijken ze naar knelpunten in wetgeving en bestuurspraktijk en naar vormen van ongelijkheidscompensatie, hoe om te gaan met feiten en bewijs in zaken waarin de ongelijkheid tussen partijen groot is, hoe tegenspraak intern en extern het best kan worden georganiseerd, hoe informatie beter met rechtbanken kan worden uitgewisseld, hoe geconstateerde problemen kunnen worden teruggekoppeld naar de wetgever of bestuursorganen. Er is ook een team ‘rol en taak van de hoogste bestuursrechter’.

Van Ettekoven: ‘Op welke taak moet het accent van de bestuursrechter liggen: op de rechtsbescherming van de burger of ook op de rechtseenheid en de rechtsvorming? Burgers zeggen: kijk naar mijn individuele situatie. Maar vaste lijnen in de rechtspraak zijn voor de rechtspraktijk ook belangrijk. Hoe gaan we met die spanning om? En wat betekent het als de belangen van burgers haaks op elkaar staan? We zijn continu op zoek naar een actueel en gepast evenwicht. Daarnaast is er een team ‘externe oriëntatie’. De luiken gaan verder open. De vraag is hoe we geluiden van buiten naar binnen kunnen halen. In de Vreemdelingenkamer hebben we al sessies gehad met de vreemdelingenadvocatuur, de IND en rechtbanken. Dat heeft op onderdelen geleid tot aanpassingen van onze werkwijze. Niet dat iedereen nu volledig tevreden is, maar de bereidheid om met alle betrokkenen een open gesprek te voeren over haalbare verbeteringen van onze werkwijzen, wordt door iedereen zeer gewaardeerd. De externe oriëntatie ziet ook op de reflectie door wetenschappers op onze jurisprudentielijnen. De knelpunten die de advocatuur en de wetenschap hebben aangedragen, krijgen extra aandacht zodra zich zo’n kwestie aandient. Bij acht knelpunten is de jurisprudentie gewijzigd en versoepeld ten gunste van de vreemdeling. Ook overigens is de rechtspraak al in beweging in reactie op actuele ontwikkelingen. Als in juli 2023 het rapport klaar is, worden de aanbevelingen van de teams gewogen en zo mogelijk meegenomen bij het dagelijks werk. De uitvoering ervan begint dus niet op nul. Er is al aardig wat veranderd sinds de toeslagenaffaire.’

Achterstanden

Van de 350 medewerkers en staatsraden die werken aan de bestuursrechtspraak zijn er zo’n tachtig naast hun eigen werk bezig met ‘Betrokken Rechtspraak’. ‘Goed dat dit gebeurt maar we hebben die capaciteit ook nodig voor ons dagelijkse werk’, zegt Van Ettekoven. ‘We lopen nu in alle drie de kamers van de Afdeling bestuursrechtspraak achterstanden op. Dat nemen we voor lief, want we willen oprecht investeren in de reflectie en in een zo goed mogelijke bestuursrechtspraak. Maar we moeten na afronding van het programma wel weer in het normale spoor komen om te zorgen dat zaken niet te lang blijven liggen. Dit mogen burgers en bedrijven die bij ons aankloppen van ons verwachten. Dat is in deze tijd wel een uitdaging, omdat veel juristen de Kneuterdijk recent hebben verlaten. In de coronatijd was er weinig beweging, nu is er een verhoogde uitstroom van ervaren medewerkers. Eind 2022 waren er zo’n vijftig vacatures. Minder handen en tegelijkertijd meer zaken. In de Omgevings- en Algemene kamer zijn de doorlooptijden van meer complexe zaken opgelopen tot ruim een jaar. Dat zijn we niet gewend. De werkvoorraden worden aangepakt en de doorlooptijden moeten omlaag, wat mogelijk is als de mensen van de ‘Betrokken rechtspraak’-teams weer volop aan de productie kunnen werken, met ondersteuning van nieuwe collega’s.’

Omgevingswet

Wat niet echt helpt is dat zaken groter en complexer worden en dat de instroom is toegenomen. Verder zal de Afdeling bestuursrechtspraak zich moeten voorbereiden op de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt. ‘Daarover hebben wij onze zorgen uitgesproken. Het is een ingrijpende stelselherziening. In de komende vijf jaar zullen er veel nieuwe rechtsvragen opkomen die stuk voor stuk moeten worden beantwoord. Dat levert een periode op van verminderde rechtszekerheid. En dan krijgen we ook te maken met het Digitaal Stelsel Omgevingswet: een game-changer, omdat de hele bedrijfsvoering van alle betrokken overheden en de bestuursrechtspraak in omgevingskwesties afhankelijk wordt van het goed functioneren van ICT. We zijn bezorgd dat de systemen die daarvoor nodig zijn onvoldoende robuust en niet tijdig beschikbaar zijn. Zo is het nog niet mogelijk oudere versies van omgevingsplannen digitaal te raadplegen. Er wordt gewerkt aan ‘tijdreizen’ naar eerdere plannen, maar het ziet er niet naar uit dat dit op 1 januari 2024 goed werkt. Ook het verwerken van onze uitspraken in het digitale systeem, zodat iedereen kan kennisnemen van bijvoorbeeld een vernietiging van een omgevingsplan, is nog niet geregeld. Het lastige is dat er geen weg terug is; papieren besluiten en plannen behoren definitief tot het verleden. En dat alles gaat plaatsvinden in een periode waarin Nederland voor enorme opgaves staat: energietransitie, stikstof, woningbouw. Dat is al een forse uitdaging onder het huidige rechtsbestel. We hebben de minister gewaarschuwd: weet wat je doet, misschien is faseren verstandiger.’

Vertrouwen in de rechter

Het wordt nog drukker bij de Afdeling bestuursrechtspraak als een ander voorstel wordt doorgevoerd: de Wet versterking regie volkshuisvesting. Als dit voorstel doorgaat, wordt voor bepaalde zaken de rechtbankfase overgeslagen, is de Afdeling bestuursrechtspraak de enige bevoegde rechter en móet ze dan ook nog binnen zes maanden uitspraak doen. Van Ettekoven: ‘Zonder rechtbanken zijn we de ‘zeefwerking’ kwijt. Als er maar één rechterlijke instantie naar de zaken kijkt, is dat een vermindering van de rechtsbescherming en een uitzondering op de regel dat in ons land rechtsbescherming open staat in twee feitelijke instanties. De rechtsbescherming komt extra onder druk als we binnen een half jaar uitspraak moeten doen. Het gaat vaak om grote en complexe zaken. Bij grote woningbouwprojecten wordt in de regel beroep ingesteld door veel appellanten die tal van aspecten aanvoeren – milieu, verkeer, geluid. We moeten dan een reële mogelijkheid hebben om daar zorgvuldig naar te kijken, juist als er maar één rechterlijke instantie is. Tel dat op bij de huidige situatie: al veel zaken op de plank, minder mensen om eraan te werken, en oplopende doorlooptijden. Dan kan ik voorspellen dat we de termijn van zes maanden in tal van zaken niet gaan redden. En haal je meer dan incidenteel de wettelijke termijnen niet, dan is dat niet goed voor het vertrouwen van de burger in de rechter. Dat is ook onze boodschap aan de minister: stel ons in staat op zorgvuldige wijze ons werk te doen.’

Evenredigheid

Deze wat sombere gedachten verhullen wellicht dat 2022 ook een jaar was met bestuursrechtelijke hoogstandjes. Van Ettekoven spreekt van het ‘jaar van de evenredigheid’. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de wettelijke bevoegdheid een ‘conclusie’ te vragen aan een deskundige, een advocaat-generaal, over hoe een bepaald juridisch leerstuk moet worden geïnterpreteerd. Eerder gingen zulke adviezen over het vertrouwensbeginsel. ‘Op dat punt is de rechtspraak gewijzigd en meer burgervriendelijk geworden.’

In 2022 verscheen de vierde (en laatste) conclusie over het evenredigheidsbeginsel. Eerder werd al geadviseerd hoe daarmee om te gaan bij beschikkingen. ‘De conclusie over evenredigheid bij beschikkingen heeft geleid tot de Harderwijk-uitspraak van de grote kamer van 2 februari 2022. Daarin is de drietrapsraket ‘geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid’ geïntroduceerd.
We toetsen strenger of een bestuursorgaan alle belangen in kaart heeft gebracht en deze correct heeft afgewogen. Zo vragen we door: is deze maatregel wel geschikt om het doel te bereiken, is deze noodzakelijk – had het doel ook met een minder ingrijpende maatregel kunnen worden bereikt – en is die alles afwegend evenwichtig?’ In 2022 volgde ook een conclusie over evenredigheid bij beleidsregels, die heeftgeleid tot nieuwe uitspraken over het kinderpardon. Tot slot zijn er conclusies uitgebracht over wetgeving, zowel lagere wetgeving als over formele wetten. Daarmee is duidelijk geworden wat de positie van de bestuursrechter is bij het toetsen van wetgeving, zoals over de kinderopvangtoeslag, aan het evenredigheidsbeginsel.

Verhouding tussen wetgever en rechter

Het vierluik is in maart 2023 afgesloten met twee uitspraken van de grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak over de verhouding tussen de wetgever en de rechter. ‘Die uitspraken gaan over artikel 120 van de Grondwet, het toetsingsverbod, en het primaat van de wetgever bij wetten die het parlement heeft vastgesteld. Daarin komt aan de orde welke ruimte de rechter heeft om de harde kanten van de wet af te halen.’ In de uitspraken van 1 maart 2023 was die ruimte er niet. Ouders vroegen met een terugwerkende kracht van meer dan drie maanden kinderopvangtoeslag aan. Maar in de wet staat: drie maanden is het maximum. ‘De wet kent geen ventiel voor bijzondere omstandigheden. Het gevolg van die regel in de wet is dat ouders geen recht hebben op toeslag, ook als zij wel voldeden aan alle andere wettelijke eisen. Uit de wetsgeschiedenis bleek dat de wetgever echt drie maanden heeft bedoeld. Dan is er voor de rechter geen ruimte om anders te oordelen.’ De impliciete boodschap is: mocht de wetgever dit een onbevredigend resultaat vinden, dan moet de wetgever zelf de wet op dit punt aan te passen. ‘Met dit vierluik is,’ zo zegt Van Ettekoven, ‘het onderwerp goed verkend. De nieuwe lijn uit de Harderwijk-uitspraak vindt breder toepassing, dus niet alleen in toeslagzaken, maar ook in andere bestuursrechtelijke kwesties, zoals bij vergunningen en woningsluitingen. De nadere verkenning van de rol van het evenredigheidsbeginsel voor de toetsing door de bestuursrechter heeft dus al zijn effect gehad bij zowel beschikkingen, beleidsregels als algemeen verbindende voorschriften, doorgaans in het voordeel van de burger. Bij wetten in formele zin loopt de rechter nog aan tegen artikel 120 van de Grondwet.’ Er is overigens wel enige beweging in het onderwerp van de constitutionele toetsing, constateert Van Ettekoven. ‘De Venetië-commissie heeft geconstateerd dat Nederland een bijzonder land is: we hebben een constitutioneel toetsingsverbod én geen constitutioneel hof. De commissie adviseerde Nederland om daar aandacht aan te besteden. Het onderwerp heeft nu vol de aandacht van regering en parlement. De vraag is: zijn we in Nederland toe aan het aanpassen van artikel 120, zodanig dat de Nederlandse rechters wetten in formele zin kunnen toetsen aan (klassieke) grondrechten? Wat mij betreft wel. Dat kan bijdragen aan verbetering van de rechtsbescherming van burgers en aan een opwaardering van onze eigen Grondwet.’

Gepubliceerd in: Jaarverslag Raad van State 2022, dat in april 2023 verscheen.

Burger maakt langzaam meer kans in procedures tegen overheid

Burgers die procederen tegen de overheid hebben het lastig, zelfs als ze worden bijgestaan door een jurist. Maar er zijn tekenen dat het eenvoudiger wordt.

© Michel Knapen

Niet eens met de afwijzing van een vergunningaanvraag voor een dakkapel? Verzetten tegen de komst van een zonnepanelenpark in de buurt? De gang naar de bestuursrechter is zo gemaakt. Griffierechten zijn relatief laag, een advocaat inhuren is niet verplicht, een bezwaarschrift is vormvrij. Klagen dat die dakkapel wordt afgewezen is zo gepiept.

Maar dat is de papieren werkelijkheid. Want een laagdrempelige rechtsgang zegt niets over de kansen die burgers maken als ze tegenover een bestuursorgaan voor de rechter staan. Dan blijkt dat overheden diepe zakken hebben: zij nemen wél een advocaat in de arm en procederen door tot de hoogste instantie. Neem de huisadvocaat van de rijksoverheid. Advocatenkantoor Pels Rijcken dankte in 2021 76 procent van zijn omzet aan de ministeries en andere overheidsinstellingen. In dat jaar had de landsadvocaat een jaaromzet van 59 miljoen. Daarvan was 45 miljoen euro afkomstig van de overheid.

Een van de advocaten die regelmatig burgers en bedrijven bijstaan in geschillen met veelal lokale overheden, is Thijs Zusterzeel, verbonden aan advocatenkantoor Aben & Slag Advocaten (Weert). Ja, de burger heeft het moeilijk, zegt hij. En niet omdat veel overheidsbesluiten overeind blijft. ‘Het zou raar zijn als dat niet zo was. Dan zou de overheid iets niet goed doen.’ Maar achter die besluiten zit vaak een politieke drijfveer: de windmolens moeten er komen, het bestemmingsplan kan echt niet anders. ‘Burgers worden in dat proces wel eens vergeten. Het lijkt er dan op dat plannen koste wat kost moeten worden gerealiseerd, waarbij, indien nodig, wordt geprocedeerd tot aan de hoogste rechters. Geld speelt voor overheden dan geen rol.’

Dat de burger slecht wordt gehoord, ziet Zusterzeel al in de inspraakprocedure. Pas als er een besluit ligt, kan de burger in bezwaar komen of een zienswijze indienen. ‘Dat processtuk wordt beoordeeld door het bestuursorgaan zelf. Feitelijk keurt de slager dan zijn eigen vlees. Bij de heroverweging komt het echter maar zelden voor dat de overheid een ander besluit neemt. In nagenoeg alle gevallen weet je dan ook dat de burger het op dat moment niet gaat redden. Maar je moet eerst door die fase heen, anders kun je niet in beroep bij de rechtbank of (rechtstreeks) bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daar maak je veel meer kans, maar dan ben je op zijn minst een jaar verder en heel wat euro’s lichter.’

Juist in de voorfase zouden partijen moeten bekijken hoe, met inachtneming van ieders belangen, een goede oplossing kan worden gevonden, zegt Zusterzeel. ‘We bouwen iets verder van de erfgrens, we realiseren de plannen iets anders. Maar overheden zijn daartoe meestal niet genegen. De overheid schuwt procedures niet.’

MEER MOGELIJKHEDEN

Dat verhaal is voor Casper Dekker, bestuursrechtadvocaat bij Ten Holter Noordam Advocaten (Rotterdam), heel herkenbaar. Hij staat vaker overheden bij dan marktpartijen. Ook hij haalt de slager-metafoor aan, maar wijst ook op onafhankelijke bezwaarschriftencommissie. ‘Maar of het via die weg gebeurt of ambtelijk, het duurt altijd lang en een bestuursorgaan kan dat advies gewoon terzijde schuiven. Dat geeft toch het gevoel dat de overheid blijft doen wat ie al van plan was en dat de burger het nakijken heeft.’

Maar er komen voorstellen om dit te veranderen. Zo opperde de president van de Centrale Raad van Beroep om het ‘pro forma-bezwaar’ in de wet te verankeren. Dekker: ‘Juristen weten: als ik twee dagen voor het einde van de bezwaartermijn – die zes weken duurt – een briefje stuur dat de cliënt het niet eens is met het besluit, dan kun je vier weken extra krijgen. Zo ga je ‘pro forma’ in bezwaar. In die extra tijd kunnen wij de cliënt beter adviseren. Burgers weten doorgaans niet dat dit kan. Daarom het voorstel: neem in de wet op dat die mogelijkheid bestaat.’

Een andere suggestie die leeft: ‘Is de burger te laat met zijn bezwaarschrift, dat is hij niet-ontvankelijk. We kunnen ervan maken: de burger kán niet-ontvankelijk worden verklaard. Dan biedt ruimte voor maatwerk.’ Dekker erkent dat dit kan werken in tweepartijengeschillen, maar niet als meerdere partijen in conflict zijn, zoals in het omgevingsrecht.

Ook hoorzittingen bieden volgens Dekker meer mogelijkheden dan burgers zich realiseren. ‘In de beroepsfase, dus bij de rechtbank, geldt de ‘goede procesorde’. Tot tien dagen voor de zitting kun je nog nadere stukken indienen. In de bezwaarfase kun je tot en met de hoorzitting nieuwe gronden aandragen. Je bezwaarschrift hoeft dus niet compleet te zijn, terwijl burgers dat wel denken. Je kunt zelfs na de hoorzitting met nieuwe voorstellen komen, zolang het advies er nog niet ligt en de beslissing op bezwaar nog niet is genomen. Dat zijn kansen voor burgers. De overheid mag daar best meer ruchtbaarheid aan geven.’

Maar overheden kennen die trucs ook. ‘Bestuursorganen dienen hun verweerschrift vaak heel laat in, ook uit strategische overwegingen. Dat kan burgers overvallen, zeker als zij zonder advocaat procederen. Zo’n verweerschrift is vaak uitgebreid, tien, twintig A4-tjes, met bijlagen. Dan krijg je als burger enkele dagen voor de zitting – of zelf vlak voor de zitting – een heel pakket papier. Daar mag best een sanctie op staan. Het is echter lastig om zo’n verweerschrift buiten beschouwing te laten want het geschil moet wel worden beslecht. Zittingen verzetten is door de drukte bij de rechtelijke macht bijna niet mogelijk.’

VOORUITGANG

‘De burger verliest het altijd van de overheid’ – hoogleraar bestuursrecht Kars de Graaf (Rijksuniversiteit Groningen) kent deze provocerende uitspraak van de in januari dit jaar overleden hoogleraar bestuursrecht Twan Tak maar al te goed. Maar klopt het?

‘Laten we het positief benaderen’, zegt De Graaf. ‘Het bestuur is er om goede besluiten te nemen. Dan ‘wint’ de burger inderdaad niet vaak. Het bestuur heeft het dan goed gedaan. En als de rechter dat ook vindt, dan kun je dat positief waarderen. Maar burgers zijn ontevreden over andere zaken: het bestuur heeft niet naar hen geluisterd, de zaak is met te weinig aandacht behandeld, de menselijke maat ontbrak, evenredigheid is ver te zoeken.’

Op die punten ziet De Graaf juist vooruitgang. Begin 2022 is de hoogste bestuursrechter overgegaan tot het indringender toetsen van besluiten: zijn die wel geschikt om het doel te bereiken, is de maatregel noodzakelijk en ook evenwichtig? ‘Die kritische houding tegenover de overheid moet leiden tot een meer menselijke maat.’ In de praktijk is dat ook zichtbaar, constateert De Graaf. ‘Dat vernietigde besluiten na afloop van de procedure alsnog worden hersteld, zodat de burger toch achter het net vist, komt tegenwoordig minder vaak voor. Bestuursrechter hebben veel instrumenten in handen om geschillen zo definitief mogelijk te beslechten gedurende de procedure.’

Maar over de hele linie zijn bestuursrechter minder streng en formalistisch. Dat zie je, zegt De Graaf, op meerdere terreinen: termijnoverschrijding in de bezwaarprocedure, de mogelijkheid iets nieuws aan te voeren in hoger beroep, de gelegenheid om nieuw bewijs aan te dragen, mogelijkheid om eerdere besluiten te laten herzien, dat bestuursorganen kunnen afwijken van beleidsregels – op al die punten heeft bestuursrechter een versoepeling ingezet. ‘Je ziet dat de bestuursrechter coulanter en burgervriendelijker is geworden. Of dat ver genoeg gaat, is natuurlijk de vraag.’

Dergelijke stappen zijn al gezet bij de Groningse aardbevingen. Normaal moet een burger binnen zes weken zijn bezwaarschrift indienen, het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) heeft gesteld dat burgers dertien weken krijgen. En de staatssecretaris die verantwoordelijk is voor dit dossier heeft al laten weten niet in hoger beroep te gaan tegen uitspraken van rechtbanken.

Overigens gaan overheden niet in hoger beroep om een zaak per se te willen winnen. ‘Procedeert een overheid door tot de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dan weet deze wel hoe een rechtsregel moet worden uitgelegd en waar je als overheid aan toe bent. Dat komt de rechtszekerheid en rechtseenheid ten goede, waar ook burgers baat bij hebben.’

MINDER FORMALISTISCH

Net als de Graaf geven ook de advocaten toe dat er voor procederende burgers nu meer mogelijkheden zijn dan in het verleden. Via de nieuwe Omgevingswet krijgen burgers meer mogelijkheden om te participeren, ook in de voorfase. ‘Dat voorkomt later wellicht procedures’, zegt Zusterzeel. Verder lijkt steeds meer afscheid te worden genomen van de ‘grondenfuik’. Dekker: ‘In de beroepsfase kon je geen nieuwe gronden meer aanvoeren, dat had je in bezwaar moeten doen. In hoger beroep was de Afdeling bestuursrechtspraak nog strenger. Daar is men wat van teruggekomen. Bestuursrechters zijn minder formalistisch.’

Ook doet de bestuursrechter aan ‘ongelijkheidscompensatie’. Zusterzeel: ‘Als mensen zonder advocaat procederen, lijkt de rechter meer met hen mee te denken, juist omdat de overheid mét advocaten sterker staat.’ Ook De Graaf ziet dat. ‘De overheid moet rekening houden met verschillen tussen procespartijen. Het is een groot goed dat voor burgers geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt. Maar zij krijgen een rijke, ervaren overheid tegenover zich, met dure advocaten. Dat voelt ongelijk aan. Bestuursrechters compenseren dat wel wat maar of dat het verschil in expertise en financiële mogelijkheden opheft, is onduidelijk.’

Burgers hebben nu eenmaal te maken met een almachtige overheid die eenzijdig kan ingrijpen in belangen van burgers. ‘Feitelijk is sprake van een monopolie’, zegt De Graaf. ‘Dan moet je ook eenvoudig en laagdrempelig kunnen opkomen tegen dat besluit. Iemand op kosten jagen met een verplichte advocaat doet daar afbreuk aan.’ Hoewel procederen zelf relatief eenvoudig is, kunnen de zaken wel heel ingewikkeld zijn. En als de overheid een advocaat in de arm neemt, is het voor burgers soms ook verstandig dat te doen. ‘Maar dit verplicht stellen gaat de burger geld kosten en werpt zo toch weer drempels op.’

En die zijn er toch al genoeg, vindt Dekker. Zo zijn er tal van burgers die vinden dat ze belang hebben bij een kwestie en in bezwaar willen gaan, maar daarmee zijn ze formeel nog geen ‘belanghebbende’ – en kunnen dus niet-ontvankelijk worden verklaard. Dan is er nog het relativiteitsvereiste: een burger kan zich niet beroepen op schending van een rechtsregel, als deze regel niet is bedoeld om zijn eigen belangen te beschermen. ‘Technische kost. Dan komt inderdaad de vraag op: moeten we niet overgaan tot verplichte procesvertegenwoordiging in het bestuursrecht? Juridische bijstand van een advocaat maakt het voor de burger wel erg duur. Maar zónder bijstand wordt het voor burgers wel steeds lastiger.’

Gepubliceerd in: Binnenlands Bestuur 9, 12 mei 2023.

Verslag van functioneringsgesprek wordt niet vernietigd

Een buitengewoon opsporingsambtenaar handelt een zaak niet goed af. Die kwestie komt tijdens een functioneringsgesprek aan de orde. De BOA wil dat het verslag van dat gesprek wordt vernietigd. Is dat mogelijk?

© Michel Knapen

C’est le ton qui fait la musique is een spreekwoord dat Mart Steendonk*, buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA), zich lange tijd zal heugen. Hij werkt op basis van een arbeidsovereenkomst van één jaar. Halverwege zijn contractperiode dient een inwoner een klacht in over de wijze waarop Steendonk zijn werk heeft gedaan. In een beslissing op die klacht staat dat Steendonk in bepaalde gevallen streng moet kunnen optreden – de wet moet nu eenmaal worden gehandhaafd – maar ‘het is de toon die de muziek maakt’. In dit geval had Steendonk niet de juiste toon aangeslagen. ‘In het coachingsgesprek zal worden ingezet op empathie en communicatie’, laat de gemeente de boze burger nog weten.

Dat gesprek over diens functioneren komt er inderdaad, tussen Steendonk en zijn leidinggevende. De conclusie daarvan is dat Steendonks contract niet wordt verlengd. Later wordt dat in een brief nog bevestigd. Maar Steendonk heeft bedenkingen tegen zijn beoordeling en de manier waarop deze tot stand is gekomen. Hij wil dat het besluit op de klacht van de inwoner wordt vernietigd, evenals de beoordeling die in het personeelsdossier staat. En de lokale politie moet, als toezichthouder, daarvan op de hoogte worden gesteld. Dat wijst de gemeente weer af. Het beoordelingstraject was niet nodig voor de contractbeëindiging. De arbeidsovereenkomst is na een jaar van rechtswege beëindigd en daarvoor was de aanzegging van het niet verlengen voldoende. Steendonks beoordeling heeft formeel geen relatie met het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Dat is gedaan omdat de samenwerking en de communicatie tussen Steendonk en diens collega’s niet voldoende waren. De BOA vecht zijn vertrek bij de gemeente aan bij de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam.

Die wijst op een wetswijziging: sinds de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren op 1 januari 2020 geldt voor ambtenaren het private arbeidsrecht. Zij kunnen geen bezwaar meer aantekenen of in beroep gaan tegen een beslissing van hun (overheids-)werkgever. Steendonk is later in dienst getreden, dus deze nieuwe situatie is op hem van toepassing.

Steendonk heeft verzocht om de beoordeling uit zijn personeelsdossier te verwijderen. Maar de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek over de arbeidsovereenkomst bevatten geen mogelijkheid om een verslag van een functioneringsgesprek te vernietigen. Voor het verzoek van Steendonk bestaat dus geen juridische grondslag. Dat geldt ook voor het verzoek om het besluit op de klacht te vernietigen. Dit is een bestuursrechtelijke kwestie tussen de gemeente en de inwoner, en geen arbeidsrechtelijke kwestie.

Enig begrip voor Steendonk lijkt de kantonrechter (uitspraak 3 juni 2021) wel te hebben. Die heeft toegelicht dat hij zich onvoldoende gesteund voelde door de gemeente als werkgever. Hij voelt zich slachtoffer van een situatie en cultuur die reeds bestonden toen hij in dienst trad, en waaraan hij part noch deel had. Mede door de coronapandemie liepen er zaken niet soepel. Niet voor niks had de gemeente een extern bureau om advies gevraagd.

Dit laat echter onverlet dat een werkgever een grote beslissingsvrijheid heeft als het aankomt op zaken als werving van personeel en het besluit om tijdelijke arbeidsovereenkomsten al dan niet te verlengen. Met andere woorden: ook zonder de beoordeling mocht de gemeente besluiten om de werkrelatie met Steendonk te beëindigen.

* De naam is gefingeerd.

ECLI:NL:RBROT:2021:5816

Gepubliceerd in: Binnenlands Bestuur 11, 9 juni 2023.